Oefentoets U1

Oefentoets U1
SO U1: A1 t/m A4 + A10 +p.c.
Wat te leren:
SO U1: Apprendre 1 t/m Apprendre 4 (FN-NF en NF-FN) + Apprendre 10 + passé composé (voltooid tegenwoordige tijd) met "hulpwerkwoord "avoir".
1/ Opdracht 1: vertaal 12 woorden van Frans naar Nederlands en 12 woorden van Nederlands naar Frans uit Apprendre 1, Apprendre 2 en Apprendre 4;
2/ Opdracht 2: vertaal 4 zinnen uit Apprendre 10 (het weer/ le temps qu'il fait)
3/ Opdracht 3: vervoeg het werkwoord "avoir" in de tegenwoordige tijd (jullie favoriete liedje!);
4/ Opdracht 4: Vervoeg werkwoorden in de passé composé: werkwoorden met een infinitief op -er + de uitzonderingen être, avoir & faire.
5/ Opdracht 5: vul de juiste vorm van "partir" of "sortir" met de vertaling erbij.










1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets U1
SO U1: A1 t/m A4 + A10 +p.c.
Wat te leren:
SO U1: Apprendre 1 t/m Apprendre 4 (FN-NF en NF-FN) + Apprendre 10 + passé composé (voltooid tegenwoordige tijd) met "hulpwerkwoord "avoir".
1/ Opdracht 1: vertaal 12 woorden van Frans naar Nederlands en 12 woorden van Nederlands naar Frans uit Apprendre 1, Apprendre 2 en Apprendre 4;
2/ Opdracht 2: vertaal 4 zinnen uit Apprendre 10 (het weer/ le temps qu'il fait)
3/ Opdracht 3: vervoeg het werkwoord "avoir" in de tegenwoordige tijd (jullie favoriete liedje!);
4/ Opdracht 4: Vervoeg werkwoorden in de passé composé: werkwoorden met een infinitief op -er + de uitzonderingen être, avoir & faire.
5/ Opdracht 5: vul de juiste vorm van "partir" of "sortir" met de vertaling erbij.










Slide 1 - Diapositive

Exercice 1
Opdracht 1: vertaal 12 woorden van Frans naar Nederlands en 12 woorden van Nederlands naar Frans uit Apprendre 1, Apprendre 2 en Apprendre 4

Slide 2 - Diapositive

reizen

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Diapositive

les pays (de landen)
In het Frans hebben landen een lidwoord.
Een land is  vrouwelijk, mannelijk of meervoud:
la France
l'Angleterre (v)
le Danemark
les Pays-Bas


Slide 5 - Diapositive

Voorzetsels + landen/steden
Landennamen hebben in het Frans een lidwoord.
Ze zijn dus mannelijk, vrouwelijk of meervoud...

  • Eindigt een land op de letter -e      -> vrouwelijk    -la France
  • Eindigt een land op de letter -s      -> meervoud    -les Antilles
  • Eindigt een land op iets anders     -> mannelijk      -le Brésil

Slide 6 - Diapositive

... Maroc
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 7 - Quiz

... Suisse
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 8 - Quiz

Voorzetsels landen, steden
Nederlands: in / naar
Frans:       à -     bij steden
                    au-   bij mannelijke landen (le) - eindigen niet op e of s 
                    en -  bij vrouwelijke landen (la) - eindigen op e !!!
                    aux- bij landen in meervoud (les) - eindigen op s !!!

Slide 9 - Diapositive

Zwitserland

Slide 10 - Question ouverte

Exercice 2
Opdracht 2: vertaal 4 zinnen uit Apprendre 10 (het weer/ le temps qu'il fait)

Slide 11 - Diapositive

Het is warm en het is mooi weer.

Slide 12 - Question ouverte

Exercice 3
Opdracht 3: vervoeg het werkwoord "avoir" in de tegenwoordige tijd

Slide 13 - Diapositive

Vervoeg het werkwoord "avoir" in de tegenwoordige tijd: je... tu... il/ elle/ on... nous... vous... ils/ elles...

Slide 14 - Question ouverte

Exercice 4
Opdracht 4: Vervoeg werkwoorden in de passé composé: werkwoorden met een infinitief op -er + de uitzonderingen être, avoir & faire

Slide 15 - Diapositive

Fatma ... ... très bien, bravo ! (travailler)

Slide 16 - Question ouverte

Ils ... ... super bien au football (jouer)

Slide 17 - Question ouverte

Heba ... ... un 10 en anglais, bravo ! (avoir)

Slide 18 - Question ouverte

Jikke ... ... malade ce week-end, c'est dommage ! (être)

Slide 19 - Question ouverte

Armaan ... ... très bien ses devoirs, super ! (faire)

Slide 20 - Question ouverte

Exercice 5
Opdracht 5: vul de juiste vorm van "partir" of "sortir" met de vertaling erbij.

Slide 21 - Diapositive

Ryan et Beau ... au restaurant (vertrekken)

Slide 22 - Question ouverte

Ryan et Beau ... au restaurant (uitgaan)

Slide 23 - Question ouverte

Ryan et Beau ... (gaan naar buiten)

Slide 24 - Question ouverte

Bonne chance !

Slide 25 - Diapositive