vmbo 4 § 7.5 Verbranding

• Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Verbranding §7.5

Vandaag: Leerdoel

1.        Weet je wat een verbranding is.

2.       Ken je de 6 verbrandingsverschijnselen

3.       Weet je welke soort vlammen je bij een brander hebt en                   waarvoor je ze gebruikt.

4.       Ken je de 3 voorwaarden voor een brand.

5.       Weet je welk blusmiddel je gebruikt voor welke brand.

Verbranding

• Een verbranding is een reactie van een brandstof met zuurstof.
  
• Bij een verbranding ontstaan verbrandingsgassen en warmte.

        

          Brandstof + zuurstof (g) => verbrandingsproduct(en)

Verbranding

• Bij verbranding van een koolwaterstof ontstaat altijd koolstofdioxide en water.  
• Verbrandingsproducten worden altijd oxide genoemd.

        

          methaan + zuurstof  --->  koolstofdioxide  +  water

                CH₄     +       O₂        --->             CO₂               +     H₂O

Hoe heet de stof die ontstaat als je ijzer verbrand.

Hoe heet de stof die ontstaat als je stikstof verbrand

Wat neem je waar bij een brand? 

Een brand herken je aan brandverschijnselen. 

Brandverschijnselen zijn: 

• vlammen
  
• rook
• vonken
• roet 
• brandgeur 
• warmteontwikkeling

 

Brandverschijnselen

•  Een vlam is een brandend gas. 
• Rook is een mengsel van verbrandingsgassen en zwevende vaste deeltjes. 
• Roet bestaat uit onverbrande koolstof.
•  Vonken zijn gloeiende koolstofdeeltjes.

•  Je ruikt een brandgeur.
• Bij een brand komt warmte vrij: Warmteontwikkeling (hitte)

Soorten vlammen

gele vlam

kleurloze vlam

ruisende vlam

•  Luchttoevoer dicht.
• De vlam krijgt weinig zuurstof.  
• De vlam kleurt geel door gloeiende roet deeltjes. 
  

•  Luchttoevoer een beetje open.
  
• De vlam krijgt genoeg zuurstof.
  
• Een kleurloze vlam is moeilijk om te zien. 
  

•  Luchttoevoer verder open 
• De vlam krijgt veel zuurstof. 
• Vlam heeft een lichtblauwe kern & een donkerblauwe mantel

brander

Gele vlam / pauze vlam: Gasregelknop is open en de luchtring is dicht

Blauwe vlam: gasregelknop is open en luchtring is klein stuk je open

Blauwe ruisende vlam: Gasregelknop is open en luchtring is helemaal open 

Hoe verder je de gasregelknop opendraait hoe hoger de vlam. 

Welke vlam gebruik je om zeewater in te dampen?

1. de gele vlam
2. de blauwe vlam
3. de ruisende vlam

Welke vlam wordt de pauzevlam genoemd?

1. de gele vlam
2. de blauwe vlam
3. de ruisende vlam

Welke stof zorgt voor de gele kleur

1. CO2
2. CO
3. C

Branddriehoek

Brandvoorwaarden

Er ontstaat alleen brand als aan alle drie de brandvoorwaarden tegelijk is voldaan: 

1. Brandstof
   
2. Zuurstof
   
3. Ontbrandingstemperatuur

 (Dit is de temperatuur waarbij een brandstof begint te branden. Elke brandstof heeft zijn eigen ontbrandingstemperatuur). 

Blussen

Elk blusmiddel haalt één of meer van de brandvoorwaarden weg.

Het hangt van de brandstof af met welk blusmiddel je de brand moet blussen. 

Blusmiddelen

Water

Schuim

Blusdeken

Koolstofdioxide

Poeder

Zand

Blussen voorbeelden:

 Een blusmiddel werkt door de ontbrandingstemperatuur, zuurstof of brandstof weg te nemen.

• Water: verlaagt de temperatuur en verlaagt zuurstoftoevoer 
• Koolstofdioxide: verlaagt de temperatuur en verlaagt zuurstoftoevoer
• Zand: verlaagt de temperatuur en verlaagt zuurstoftoevoer
  
• Schuim: verlaagt zuurstoftoevoer 
• Blusdeken: verlaagt zuurstoftoevoer
• Poeder: verlaagt zuurstoftoevoer 

 

Ik blus een brand met water. Welke brandvoorwaarde haal ik weg?

1. brandstof
2. zuurstof
3. ontbrandingstemperatuur

Ik blus een brand met zand. Welke brandvoorwaarde haal ik weg?

1. brandstof
2. zuurstof
3. ontbrandingstemperatuur

Ik blus een brand met een blusdeken. Welke brandvoorwaarde haal ik weg?

1. brandstof
2. zuurstof
3. ontbrandingstemperatuur

Ik zet de gaskraan uit. Welke brandvoorwaarde haal ik weg?

1. brandstof
2. zuurstof
3. ontbrandingstemperatuur

Let op het juiste blusmiddel!

Aan de slag!

§7.5 Opgave 1- 17