Writing lesson 4 + Adjectives and Adverbs

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Unit 5 -Lesson 4 

& Adjectives & Adverbs

Today goal: 

1.  You know what an adjective is and can name some examples. 

Beschrijf 1 plaatje in het Engels. 

Beschrijf 1 plaatje in het Engels. 

The car drives fast.

                      The macarons look delicious.

Beschrijf 1 plaatje in het Engels. 

Adjectives = bijvoeglijke naamwoorden

De rode jurk

De gezellige klas

De snelle fietser

De stoere auto

Je geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. 

Dus: 

Adjective = een bijvoeglijk naamwoord

Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord. (the smart man)

Je zet het vaak voor het zelfstandig naamwoord. 

Adverb

She laughs loudly

He drives slowly

He walks quielty on his toes. 

zegt iets over HOE je iets doet. 

Dus: 

Je kunt het alleen achter de werkwoorden: 

to be, to look, to appear & to seem zetten. 

They look silly. 

She seems nice. 

Lesson 10 Theme3

Check : Ex  42, 43, 44 page 160 & Writing ex. 2 in IL + hand in via IL

Study: Words A+C+F page 174 & Stone 9 (all of it) page 164
 

This lesson: 

quick vocab check

Questions about homework? 

grammar  present perfect VS past simple

Homework: 

Ex. 45, 47, 48 page 160

Writing ex. 2 in IL + hand in via IL (before 2-03)  Study: Words A+C+F page 174   Stone 9 (all) page 164This week read chapter 7 & 8 of Wonder

Lesson 4  (Adjectives and Adverbs)

Goal: 1. You know what an adjective is and can name some examples.

Today: 

1. Explain  Adjectives & Adverbs

2. Work in your book 7, 8, 9 on pages 193-194

Done? 

Start working on your homework.

3. Quiz to check what you have learnt. 

https://wordwall.net/resource/11493650

https://wordwall.net/resource/33737333

 

Homework:

Unit 4 - lesson 4 ex. 2, 3, 4, 5, 6

p. 168 study words B