V3 Herhaling - onregelmatige werkwoorden op -ir

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision - verbes irréguliers en -ir
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision - verbes irréguliers en -ir

Slide 1 - Diapositive

Les buts
  • Ik weet hoe ik de onregelmatige werkwoorden op -ir kan vervoegen in het Frans en kan deze toepassen in zinsverband.

Slide 2 - Diapositive

Tu te rappelles ?
Relie les verbes à la bonne conjugaison au futur simple
je partir
tu partir
il / elle / on partir
nous partir
vous partir
ils / elles partir
a
ons
as
ont
ez
ai

Slide 3 - Question de remorquage

Slide 4 - Diapositive

Au présent
Il n'y a pas de règle générale pour les verbes irréguliers au présent 

Il faut alors noter et apprendre par cœur chaque forme du présent
(je, tu, il, nous, vous, ils).

Slide 5 - Diapositive

Partir
Livre p.13

Slide 6 - Diapositive

Zet het werkwoord 'sortir' in de présent.

Slide 7 - Question ouverte

Zet het werkwoord 'sortir' in de passé composé. Let op! Het hulpwerkwoord is 'être'.

Slide 8 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Je (dormir, présent) dans mon lit.

Slide 9 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Les enfants (sentir, présent) les fleurs.

Slide 10 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Ma mère (dormir, passé composé) toute la journée.

Slide 11 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Hier, vous (sortir (v, mv), passé composé)?

Slide 12 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Nous (servir, passé composé) le repas.

Slide 13 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Ils (partir, passé composé) en France.

Slide 14 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Mireille (dormir, imparfait) pendant le cours.

Slide 15 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Tu (servir, imparfait) les bonbons?

Slide 16 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Est-ce qu'on (partir, futur simple) en Allemagne l'année prochaine?

Slide 17 - Question ouverte

Au travail!
Werk zelfstandig op deze website.

Kies in de eerste kolom: présent, passé composé, imparfait en futur.
Kies in de tweede kolom: partir, dormir, sortir, servir, sentir.

timer
15:00

Slide 18 - Diapositive

Vocabulaire week 4
Moet ik nog leren
Leer de woordjes met deze Quizlet
Kan ik nog niet goed schrijven
Oefen het schrijven met deze Quizlet
Ken ik al goed

Slide 19 - Diapositive