8 mai 2023 2E

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui, c'est le ...

Slide 2 - Diapositive

Chapitre 5 - Objectif Santé
Objectif: la préparation pour le test 

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
1. La répétition du Chapitre 5:
- La négation
- Poser une question

2. Test diagnostique grammaire

Slide 3 - Diapositive

Chapitre 5 - Objectif Santé
Les objectifs
- Je kunt een gesprek over gezondheid
begrijpen, ken je woorden die te maken
 hebben met gezondheid
- Je kunt vertellen dat je ziek bent en waar
 je last van hebt.
- Je kunt vertellen of je ziek of gezond bent
- Je weet hoe je de ontkenning moet
gebruiken en hoe je een vraag stelt. 

Slide 4 - Diapositive

Test diagnostique grammaire

Slide 5 - Diapositive

J'ai mal au ventre
J'ai mal aux pieds
J'ai mal au nez.

Slide 6 - Question de remorquage

Hoe zeg je?
Zij heeft buikpijn.
A
Elle a mal au genou.
B
Elle a mal au ventre.
C
Elle a mal à la genou.
D
Elle a mal aux ventre.

Slide 7 - Quiz

Hoe vertaal je: Jij eet niets.
A
Tu ne manges rien.
B
Tu ne manges pas encore.
C
Tu manges rien.
D
Tu ne manges plus.

Slide 8 - Quiz

Geef ontkennend antwoord op de vragen. Gebruik de ontkenning tussen haakjes en maak hele zinnen.
Tu es souvent malade?
Non, je (nooit) _______________

Slide 9 - Question ouverte

Geef ontkennend antwoord op de vragen. Gebruik de ontkenning tussen haakjes en maak hele zinnen.
Vous avez mangé quelque chose?
Non, nous (niets) _____________________

Slide 10 - Question ouverte

Traduis en français.

Ja , ik doe aan dansen

Slide 11 - Question ouverte

Hij vindt voetballen niet meer leuk.
A
Il n'aime plus le foot
B
Il n'aime jamais le foot
C
Il n'aime rien le foot
D
Il n'aime pas le foot

Slide 12 - Quiz

l'oeil
le bras
le pied
le dos
le genou
le ventre
la tête
het oog
de rug
de voet
de buik
de knie
de arm
het hoofd

Slide 13 - Question de remorquage

Les questions
Deux types de questions

Slide 14 - Diapositive

pourquoi
A
wie
B
waarom
C
waar
D
wanneer

Slide 15 - Quiz

combien
A
wanneer
B
waarom
C
hoeveel
D
waar

Slide 16 - Quiz

Traduis: wanneer

Slide 17 - Question ouverte

la télé / vous / est-ce que / regardez

Slide 18 - Question ouverte

il / le sport / aime / est-ce que

Slide 19 - Question ouverte

mangé / tu / pourquoi / le biscuit / as / est-ce que

Slide 20 - Question ouverte

habitent / ils / où

Slide 21 - Question ouverte

Tu vas parler de ton mode de vie

Doel: je kunt een gesprek voeren waarin je vragen kunt stellen over en kunt vertellen over gezondheid


Slide 22 - Diapositive

La dialogue: la prononciation

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Tu vas parler de ton mode de vie
Vertel:
- of jij wel/niet gezond leeft
- of je (niet) vaak ziek bent
- of je aan sport doet & welke sport
- hoe vaak jij traint / wanneer jij een wedstrijd hebt
- of jij gezond eet en wat jij dan eet (voorbeeld gezond of ongezond)

Slide 25 - Diapositive

Au travail:
Exercices 24a,24b,24c,24d,24e (p.30-32)
Exercice 10 (p.54-56)
timer
20:00

Slide 26 - Diapositive

Les devoirs pour 2E
Compréhension écrite (leesvaardigheid):

Exercices 24a,24b,24c,24d,24e (p.30-32)

Apprendre vocabulaire F (p.41)


Slide 27 - Diapositive