Werkwoord connaitre 12 april 2021



- le verbe "connaître"
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon



- le verbe "connaître"

Slide 1 - Diapositive

Le verbe connaître = kennen
Vous connaissez Paris?
Welke tijd moet je helemaal leren?
Prenez TB page 41

Slide 2 - Diapositive

Connaître  - présent

je connais
tu connais
il/elle connaît
nous connaissons
vous connaissez
ils/elles connaissent
kennen - tegenwoordige tijd

ik ken
jij kent
hij/zij kent
wij kennen
u/jullie kennen
zij kennen

Slide 3 - Diapositive

connaître - passé composé

J'ai connu
tu as connu
il/elle a connu
nous avons connu
vous avez connu
ils/elles ont connu
kennen - voltooide tijd

ik heb gekend
jij hebt gekend
hij/zij heeft gekend
wij hebben gekend
u/jullie heeft/hebben gekend
zij hebben gekend

Slide 4 - Diapositive

Connaître - imparfait
Regel:
stam nous-vorm + uitgang
je connaissais
tu connaissais
il/elle connaissait
nous connaissions
vous connaissiez
ils/elles connaissaient
kennen - verleden tijd


ik kende
jij kende
hij/zij kende
wij kenden
u kende/jullie kenden
zij kenden

Slide 5 - Diapositive

connaître - futur simple
Regel=stam + avoir uitgang

je connaîtrai
tu connaîtras
il/elle connaîtra
nous connaîtrons
vous connaîtrez
ils/elles connaîtront
kennen - toekomende tijd
alleen Frans - Nederlands

ik zal kennen
jij zult kennen
hij/zij zullen kennen
wij zullen kennen
jullie/u zult kennen
zij zullen kennen

Slide 6 - Diapositive

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaître" in de present?
A
Tu connaissais
B
Tu connais
C
Tu connaitras
D
Tu connaitre

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaître" in de passé composé?
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitre

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaître" in de présent?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaître" in de imparfait?
A
Je connaitrais
B
Je cannais
C
Je connaissais
D
Je connaissaitrais

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaître" in de futur simple
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitront

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaître" in de futur simple?
A
Je connaitrai
B
Je connaitrais
C
Je suis connu
D
Je connaissais

Slide 12 - Quiz

nous avons connu
vous connaîtrez
il connaît
nous connaissons
il connaîtra
on connaissait
wij hebben gekend
hij kent
u zal kennen
wij kennen
hij zal kennen
wij kenden
hij kende
jullie kennen

Slide 13 - Question de remorquage

Vous (connaître-présent) la tour Eiffel?
A
connais
B
connaissez
C
connaissons
D
connu

Slide 14 - Quiz


traduis: U heeft gekend
A
Vous avez connu
B
Vous connaissaient
C
On a connu
D
Vous connaitre

Slide 15 - Quiz


Wat is de stam van "connaître" in de futur?
A
connaître
B
connaît
C
connu
D
connaîtr

Slide 16 - Quiz

Les profs (connaître-imparfait) cet élève.
A
connaissent
B
connaissaient
C
connaîtraient
D
connaîtront

Slide 17 - Quiz

Nous (connaître-imparfait)la tour Eiffel.
A
connaissiez
B
connaaissait
C
connaissions
D
connais

Slide 18 - Quiz

Wat betekent:
il connaissait?

Slide 19 - Question ouverte



traduis: zij hebben gekend
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitre

Slide 20 - Quiz



Pierre (heeft gekend)
A
Pierre a connu
B
Pierre est connu
C
Pierre as connu
D
Pierre es conu

Slide 21 - Quiz



Mes parents (kennen)
A
connaissent
B
connaisent
C
conaissent
D
connaissont

Slide 22 - Quiz


Je (kende)
moi!!
A
Je connaisais
B
Je connaissais
C
je connaissait
D
je connaissai

Slide 23 - Quiz



Pierre et Marie (zullen kennen)
A
Pierre et Marie connaîtront
B
Pierre et Marie connaîtraient
C
Pierre et Marie connaîtrait
D
Pierre et Marie connaîtrent

Slide 24 - Quiz