Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Examentraining Duits
Slide 1 - Diapositive
Hoe ziet het CE Duits eruit?
2,5 uur
circa 40 vragen en 50 te behalen punten
je hebt dus ongeveer 3 minuten per vraag (+ 15 minuten controletijd)
neem zelf woordenboeken mee
Slide 2 - Diapositive
Sites om mee te oefenen!
examenblad.nl
lerenvoorhetexamen.nl
Mevrouw Ebbers of mevrouw Duits (YouTube)
SSL woordenlijst Duits havo
WRTS (examenidioom)
Slide 3 - Diapositive
Das große Geheimnis!
Het Centraal Examen vraagt niet per se om leesvaardigheid.
Het vraagt om begrip over wat CITO van je wil.
Weet je dat, dan haal je een goed cijfer!
Slide 4 - Diapositive
Hoe pak je dit dan aan?
ken de signaalwoorden (SSL woordenlijst Duits havo)
ken je woordjes
ken de vraagsoorten
gebruik de trucjes
oefenen, oefenen, oefenen
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Welk signaalwoord hoort bij welk tekstverband?
Sleep de goede antwoorden naar elkaar toe.
zum Beispiel
zudem
denn
obwohl
daher
voorbeeld
opsomming
reden / oorzaak
tegenstelling
gevolg / conclusie
Slide 7 - Question de remorquage
Instructies voor het lezen
Lees de titel, ondertitel, inleiding en tussenkopjes. Bekijk ook altijd het plaatje.
Lees meteen de eerste vraag (niet eerst de tekst!).
Onderstreep het stukje tekst waar de vraag over gaat.
Lees de tekst vanaf de vorige vraag tot de nieuwe vraag.
Ga terug naar de vraag. Bekijk per antwoord of je de woorden of het idee / gevoel van dat antwoord uit de tekst kunt halen. Zo niet, streep dan het antwoord door. Bedenk dat het goede antwoord bijna altijd in de buurt van een signaalwoord of dubbele punt staat!
Vaak houd je nu het goede en 'bijna goede' antwoord over. Lees de vraag en de tekst nog eens goed door. Hoe meer er uit de tekst in het antwoord terug komt, hoe beter.
Slide 8 - Diapositive
Type vragen
meerkeuzevragen
gatenvragen
beweringsvragen
open vragen
scanvragen
Slide 9 - Diapositive
Tip meerkeuzevragen!
Versterkingen worden vaak gebruikt om foute antwoorden te formuleren.
Voorbeelden: nur, alles, völlig, mehr (mehr X als Y), vor allem
Slide 10 - Diapositive
Tips gatenvragen
Je antwoord/aanwijzing vind je rondom het gat (zin ervoor/zin erna).
Indien mogelijk: verdeel antwoorden in postief/negatief
Als twee van de invulopties tegenstellingen van elkaar zijn, is het vaak 1 van deze 2!
Slide 11 - Diapositive
Tips open vragen
Antwoord in het Nederlands (uitzondering citeren)!
Baseer je antwoord op de tekst (jouw mening/kennis is niet belangrijk)!
Gebruik duidelijke verwijswoorden.
Slide 12 - Diapositive
Tip scanvragen
Bij een scanvraag komt het antwoord nee nauwelijks voor
(minder dan 20%)!
Slide 13 - Diapositive
Übung macht den Meister!
Slide 14 - Diapositive
idioom examenvragen
Je gaat vragen beantwoorden over vragen die veel in het eindexamen voorkomen. Doel is dat je deze vragen vlot begrijpt en dus meer tijd hebt om de tekst te lezen en het antwoord te vinden.
Slide 15 - Diapositive
Wat betekent 'der Absatz'
A
de alinea
B
de vraag
C
de tekst
D
de regel
Slide 16 - Quiz
Wat betekent 'die Zeile'
A
de zin
B
de regel
C
de alinea
D
de tekst
Slide 17 - Quiz
Wat betekent 'der Satz'
A
de alinea
B
de tekst
C
de regel
D
de zin
Slide 18 - Quiz
Wat betekent 'die Aussage'
A
de uitspraak
B
de bewering
C
de conclusie
Slide 19 - Quiz
Wat betekent 'schließen'
A
concluderen
B
sluiten
C
schieten
Slide 20 - Quiz
Vertaal naar het Nederlands: dem 2. Absatz nach
Slide 21 - Question ouverte
'der Verfasser' is hetzelfde als 'der Autor'
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
'wichtig' betekent
A
zwaar
B
belangrijk
C
juist of goed
Slide 23 - Quiz
Vertaal naar het Nederlands: im Sinne des Textes
Slide 24 - Question ouverte
Vertaal naar het Nederlands: Was passt in die Lücke
Slide 25 - Question ouverte
Vertaal naar het Nederlands: Welcher Titel passt am besten zum 3. Absatz?
Slide 26 - Question ouverte
Vertaal naar het Nederlands: Welche Aussage stimmt mit dem 2. Absatz überein?
Slide 27 - Question ouverte
'Titel' en 'Überschrift' hebben allebei te maken met iets wat boven een tekst staat
A
Onjuist
B
Juist
Slide 28 - Quiz
Vertaal naar het Nederlands: Über welchem Problem spricht er?
Slide 29 - Question ouverte
Vertaal naar het Nederlands: Von welchem Problem ist hier die Rede?
Slide 30 - Question ouverte
Vertaal naar het Nederlands: Wie lautet die Antwort?