ma 21 okt woordsoorten

Woordsoortbenoeming
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Woordsoortbenoeming

Slide 1 - Diapositive

Woordsoortbenoeming
WW
werkwoorden
zijn dingen die je kunt doen
LW
lidwoorden
de / het / een
ZNW
zelfstandige naamwoord
mensen, dieren, planten, dingen én namen!
lw voorzetten
BNW
bijvoegelijk naamwoord
zegt iets over znw
VZ
voorzetsel
staan voor een lw + znw
... de kast / ... het feest

Slide 2 - Diapositive

Woordsoortbenoeming
  • ww
  • lw
  • znw
  • bnw
  • vz 

Slide 3 - Diapositive

5

Slide 4 - Vidéo

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Na
de
sportles
krijgt
Abdullah
dorst.
intensieve

Slide 5 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 6 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote

Slide 7 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Papa
wil
met
een
ouderwetse
trein
door.
Duitsland.
reizen.

Slide 8 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Jules
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.

Slide 9 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
dj
draait
op
het
festival.
leuke

Slide 10 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 11 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 12 - Question de remorquage

Woordsoortbenoeming gaat over élk woord in een zin
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

2. woordsoortbenoeming
Heeft =
A
ZNW
B
LW
C
VZ
D
WW

Slide 14 - Quiz

2. Woordsoortbenoeming
rood =
A
LW
B
ZNW
C
BNW
D
VZ

Slide 15 - Quiz

2. Woordsoortbenoeming
door =
A
BNW
B
ZNW
C
B.VNW
D
VZ

Slide 16 - Quiz

2. Woordsoortbenoeming
simpele =
A
LW
B
BNW
C
ZNW
D
WW

Slide 17 - Quiz

2. Woordsoortbenoeming
het =
A
LW
B
P.VNW
C
VZ
D
B. VNW

Slide 18 - Quiz

2. Woordsoortbenoeming
naar =
A
BNW
B
ZNW
C
WW
D
VZ

Slide 19 - Quiz

5

Slide 20 - Vidéo

Ik snap het woordbenoemen.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Huiswerk voor ma 4 nov
Maken opdracht 9 t/m 13



Je herkent de lidwoorden: de het en een
Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn:
Namen van planten, mensen, dieren en dingen.
Je kunt er vaak de het of een voorzetten.





Slide 22 - Diapositive