Lastige werkwoorden

Programma

1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Programma

Slide 1 - Diapositive

Belangrijke regels
Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, vervoeg je volgens de Nederlandse regels. Ze krijgen dus de uitgangen -t en -en in de tegenwoordige tijd (streamt, streamen), -de(n) of -te(n) in de verleden tijd (streamde, mixte) en -d of -t in het voltooid deelwoord (gestreamd, gemixt).

Slide 2 - Diapositive

De Nederlandse vervoegingsregels voor werkwoorden vormen een systeem dat je consequent moet toepassen. Ook Engelse werkwoorden vallen onder deze regels. Bij werkwoorden als timen en daten zijn time en date het uitgangspunt (mét e). Dat leidt tot bijvoorbeeld je timet, ze datet, je timede en ze datete. Nog lelijker zijn vormen als ze deletete en hij upgradede. Als er een Nederlands alternatief bestaat dat net zo duidelijk is, kies daar dan voor. 

Slide 3 - Diapositive

Dat heb je goed getime..
A
t
B
d

Slide 4 - Quiz

Hoe was het ook alweer: hij gamet of hij gamed?
A
gamet
B
gamed

Slide 5 - Quiz

Download of downloadt jij dat even voor mij?
A
downloadt
B
download

Slide 6 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
De computer crashed tijdens de les
B
De computer crasht tijdens de les
C
De computer crashet tijdens de les
D
De computer crash't tijdens de les

Slide 7 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 8 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
De leerling stresste tijdens de toetsweek
B
De leerling streste tijdens de toetsweek
C
De leerling stressde tijdens de toetsweek
D
De leerling stresde tijdens de toetsweek

Slide 9 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Gisteren racede ik naar huis
B
Gisteren racte ik naar huis
C
Gisteren racete ik naar huis
D
Gisteren racde ik naar huis

Slide 10 - Quiz

Zelf aan de slag
Maak opdracht 6 en 7 van het onderdeel werkwoordspelling in je boekje.

Slide 11 - Diapositive