§3 onderwerp en werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Planning

• Huiswerk bespreken
• Uitleg
• Aan de slag

Huiswerk bespreken

Cursus 5 paragraaf 1 opdrachten 1/4/6

Doelen

• Ik kan het onderwerp vinden in een zin.
• Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.

Terugblik:
Hoe vind je de persoonsvorm?

Terugblik:
Een zinsdeel, wat is dat ook alweer?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Verdeel de zin in zinsdelen.
De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Filmpje NN

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.

1. De brugklas
2. leert
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp in de zin:
Martin maakte een PowerPointpresentatie.

1. Martin
2. maakte
3. een Powerpointpresentatie
4. er is geen onderwerp

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Wat is het onderwerp?

Hij gaf gisteren de eerste training.
Wat is het onderwerp?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ben naar school gelopen.

1. ben
2. ben gelopen
3. naar school
4. gelopen

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. heeft gekost
2. heeft
3. gekost
4. twaalf

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Mijn broer zit naar buiten te kijken.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ruim mijn kamer morgen op.

Maak een zin met een werkwoordelijk gezegde.

Aan de slag

Maak opdracht 1 t/m 4 op blz.