Theatrale middelen

Theatrale middelen
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
DramaMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 9 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Theatrale middelen

Slide 1 - Diapositive

Theatrale middelen

- spelgegevens
- materiële       
   vormgevingsmiddelen
- enscenering
Theatrale middelen

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn spelgegevens?

Slide 3 - Carte mentale

Spelgegevens:
- Rol
- Actie
- Ruimteplaats
- Verhaal
- Tijd
- Motief

Slide 4 - Diapositive

opdracht
Rol
Actie / Verhaal
Ruimteplaats
Tijd
Motief
Waar
Wie
Wat
(Handeling / Conflict)
Waarom
Wanneer

Slide 5 - Question de remorquage


7
Vormgevingsmiddelen


  1. Decor 
  2. Rekwisieten / attributen
  3. Kostuums 
  4. Kap en grime
  5. Licht
  6. Muziek (geluidseffecten)
  7. Audiovisueel (beeld)

Slide 6 - Diapositive

Decor
Attributen

Slide 7 - Diapositive

kostuums
kap en grime

Slide 8 - Diapositive

licht
audiovisueel (beeld)

Slide 9 - Diapositive

audiovisueel (beeld)
Nog een voorbeeld

Slide 10 - Diapositive

Geluid
Geluid, waar moet je op letten?

Slide 11 - Diapositive

Theatrale middelen:
Spelgegevens:









Enscenering
  1. wat
  2. waar
  3. wie
  4. waarom
  5. waar

- decor
- attributen
- kostumering
- kap en grime
- licht
- muziek
- audiovisueel
- mise-en-scène
- vormgeving (plaatsing)
7 materiële vormgevingsmiddelen

Slide 12 - Diapositive

Wat is een conflict?

Slide 13 - Question ouverte

Kenmerken goede scène
Een goede scène heeft altijd een conflict.
Een conflict is een probleem. Dit kan een probleem van één personage zijn, of tussen verschillende personages. 

Een conflict kan innerlijk (dus bij het personage van binnen) zijn, of uiterlijk (er is bijvoorbeeld ruzie op toneel)


Slide 14 - Diapositive

Beschrijven van een conflict
Bekijk de volgende scène (op de volgende slide) en beschrijf het conflict tussen de twee personages. 
Wat is er aan de hand en waar zie je dat aan?

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Wat was het conflict in deze scène?Wat is er aan de hand en waar zie je dat aan?
Geef daarbij aan of het een innerlijk of uiterlijk conflict is.

Slide 17 - Question ouverte

Spelgegevens
In een goede scène

Slide 18 - Diapositive

Spelgegevens
Beschrijf van de volgende scène de spelgegevens.
* wie * karakter van de rol * uiterlijke kenmerken * relatie tot andere rollen  
* wat* handelingen 
* waar * locatie 
* waarom* motieven 
* wanneer * tijdsperiode 

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

Spanning
Hoe creëer je spanning in je scène, zodat je publiek wil weten:
Hoe loopt dit af?

Alls maker moet je dan weer juist bedenken: Wat wil ik mijn publiek in deze scène laten weten?

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

spanningsboog
expositie; De 5 W’s worden duidelijk, behalve Wat: het conflict 

motorisch moment; Start conflict 

ontwikkeling; Hoe wordt het conflict aangepakt/ geprobeerd op te lossen? 

climax; Hoogtepunt van de spanning, het is duidelijk of/ hoe het conflict is opgelost. 

afloop; Hoe eindigt de scène 

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Wat is het motorisch moment in deze scène?

Slide 25 - Question ouverte

Spanning in een scène vergroten
De spanning in een scène kun je vergroten door: 
Het CONFLICT te vergroten * maak de situatie erger  * maak de belangen van de personages tegengesteld aan elkaar  * maak de belangen van de personages groter 

De CLIMAX uit te stellen  Je probeert de spanning wat op te rekken door het hoge woord er nog niet uit te gooien. Let wel: Als je de climax te lang uitstelt neemt de spanning juist weer af. 

Het publiek weet meer dan de/ een personage(s) 
Het publiek weet wat er komen gaat. De vraag is: Wanneer? En: Hoe? 

Slide 26 - Diapositive

De 4 functies van theater
Drama in de maatschappij

Slide 27 - Diapositive

De 4 functies van theater zijn:
1. informeren / leren
2. amuseren
3. overtuigen
4. overhalen
Uitleg

Slide 28 - Diapositive

0

Slide 29 - Vidéo

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 30 - Quiz

0

Slide 31 - Vidéo

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Vidéo

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 34 - Quiz

0

Slide 35 - Vidéo

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 36 - Quiz

0

Slide 37 - Vidéo

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Vidéo

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 40 - Quiz