Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 1: Helden
Nieuw Nederlands 5de editie
2vwo
Slide 1 - Diapositive
Inhoud Eindtoets hoofdstuk 1
Lezen H1
Woordenschat H1
Grammatica zinsdelen H1
Grammatica woordsoorten H1
Spelling H1
Differentiëer
Differentiëer
Instellingen
Het schrijven van getallen
In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
Slide
Aa
Slide 2 - Diapositive
Bestudeer de theorie bij Lezen H1 en maak
daarvan een korte samenvatting in je schrift
Leerdoelen
Ik kan het onderwerp, de deelonderwerpen en de hoofdgedachte van een tekst vinden
Ik kan oriënterend, globaal en precies lezen
timer
5:00
Slide 3 - Diapositive
Helden zijn krachtige inspiratoren voor jongeren.
Extra
'Inspirators' en 'inspiratoren' zijn allebei goede vervoegingen van het zelfstandig naamwoord 'inspirator'. Waarom denk je dat dat zo is?
A
Dit is een onderwerp.
B
Dit is een deelonderwerp.
C
Dit is een hoofdgedachte.
D
Dit is een samenvatting.
Slide 4 - Quiz
Lees het onderstaande fragment
Mijn opa is mijn held. Sommige mensen vinden dat raar, maar daar trek ik me niks van aan. Ik heb gewoon niks met vliegende spierbundels die gaten in muren slaan. Mijn vader is de dertiende zoon van mijn grootouders. Ze hadden weinig geld. Mijn oma bleef thuis om voor de kinderen te zorgen. Mijn opa had drie banen. In de ochtend liep hij een krantenwijk. Overdag werkte hij in de drukkerij. 's Avonds werkte hij als nachtbewaker in de fabriek. Als ik een nacht slecht slaap, denk ik altijd aan mijn opa. Die sliep nooit langer dan vijf uur per nacht!
Extra
Heb jij een held? En waarom is dat jouw held?
Slide 5 - Diapositive
Wat is een goed onderwerp bij de voorgaande tekst?
Slide 6 - Carte mentale
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn bij het onderwerp 'Helden'?
Slide 7 - Carte mentale
Op welk tekstgedeelte richt je je vooral als je globaal leest?
A
Op de inleiding van een tekst.
B
Op het middenstuk van een tekst.
C
Op het slot van een tekst.
D
Je richt je niet op een specifiek tekstgedeelte.
Slide 8 - Quiz
Aan het werk
Maak opdracht 'Extra' van Lezen H1.
Kijk kritisch naar je verbeterpunten!
Score <75%? Maak dan de opdracht opnieuw.
Maak daarna de 'Test' van Lezen H1.
Slide 9 - Diapositive
Bestudeer de theorie bij Grammatica zinsdelen H1
en maak een korte samenvatting in je schrift
Leerdoelen
Ik ken het stappenplan
Ik ken alle zinsdelen
Ik kan alle zinsdelen in een zin benoemen
timer
10:00
Slide 10 - Diapositive
Inleiding Grammatica zinsdelen hoofdstuk 1 (1)
Grammatica kan je zien als het bouwwerk van onze taal. Je kan deze als het ware in stukjes breken. Die stukjes hebben allemaal een eigen taak of functie in een zin. De zinsdelen benoemen we volgens een vast stappenplan.
Slide 11 - Diapositive
Schrijf eerst de zinnen over in je schrift en benoem daarna de zinsdelen volgens het stappenplan.
1. Mijn held is een schrijver.
2. Toon scheen op zijn tiende al verhalen te schrijven.
3. Matilda van Roald Dahl is al jaren mijn lievelingsboek.
4. Mijn opa heeft me dat boek voor mijn verjaardag gegeven.
Slide 12 - Diapositive
1. Mijn held / is / een schrijver.
pv = is
ow = Mijn held
nwg = is [een schrijver]
Uitleg
Doet 'mijn held' (ow) iets of bevindt 'mijn held' zich in een staat van zijn? Hij bevindt zich in een staat van zijn: hij is iets, namelijk 'een schrijver'. Deze zin heeft dus een naamwoordelijk gezegde.
Slide 13 - Diapositive
2. Toon / scheen / op zijn tiende / al / verhalen /
te schrijven.
pv = scheen
ow = Toon
wwg = scheen te schrijven
lv = verhalen
bwb = op zijn tiende, al
Uitleg
Doet 'Toon' (ow) iets of bevindt 'Toon' zich in een staat van zijn? Hij doet iets: hij schijnt te schrijven. Schrijven is iets wat je doet en dus heeft deze zin een werkwoordelijk gezegde
Slide 14 - Diapositive
3. Matilda van Roald Dahl / is / al jaren /
mijn lievelingsboek.
pv = is
ow = Matilda van Roald Dahl
nwg = is [mijn lievelingsboek]
bwb = al jaren
Uitleg
Alle informatie voor de persoonsvorm vormt een zinsdeel en is in dit geval het onderwerp: 'Matilda van Roald Dahl'. Het onderwerp bevindt zich verder in een staat van zijn: het is iets, namelijk 'mijn lievelingsboek'.
Slide 15 - Diapositive
4. Mijn opa / heeft / me / dat boek / voor mijn
verjaardag / gegeven.
pv = heeft
ow = Mijn opa
wwg = heeft gegeven
lv = dat boek
mw = me
bwb = voor mijn verjaardag
Extra
In zinnen waarin het werkwoord geven of een synoniem daarvan staat, is er altijd:
1. iemand die iets geeft (het onderwerp)
2. iemand aan wie iets wordt gegeven (het meewerkend voorwerp)
3. iets dat wordt gegeven (het lijdend voorwerp)
Slide 16 - Diapositive
Aan het werk
Maak opdracht 'Extra' van Grammatica zinsdelen H1.
Score <75%: Maak dan de opdracht opnieuw.
Maak daarna de 'Test' van Grammatica zinsdelen H1.
Slide 17 - Diapositive
De staten van zijn
Zij zijn helden.
Zij worden helden (maar ze zijn het nog niet).
Zij blijven helden (ze zijn het nog een tijd).
Zij blijken helden te zijn (het is bevestigd dat ze het zijn).
Zij schijnen helden te zijn (het is niet bevestigd dat ze het zijn).
Zij lijken helden te zijn (het is niet zeker dat ze het zijn).
Slide 18 - Diapositive
Bestudeer de theorie bij Grammatica woordsoorten
H1 en maak een korte samenvatting in je schrift
Leerdoelen
Ik ken de zinsdelen
Ik ken de woordsoorten
Ik kan de woordsoorten in een zin benoemen
timer
15:00
Slide 19 - Diapositive
Inleiding Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 (1)
Bij zinsontleding wordt een zin opgedeeld in zinsdelen. Bij woordbenoemen brengen we woorden onder in soorten. Elk woord wordt apart bekeken, beoordeeld en ondergebracht in een eigen woordsoortlade.
Slide 20 - Diapositive
Hoeveel zinsdelen heeft de onderstaande zin?
Sinds twee maanden ben ik verslaafd aan de Netflix-serie The Flash.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 21 - Quiz
Tot hoeveel verschillende woordsoorten behoren de woorden in de onderstaande zin?
Sinds twee maanden ben ik verslaafd aan de Netflix-serie The Flash.
onzichtbaar = bijwoord (zegt iets over een werkwoord!)
verplaatsen = zelfstandig werkwoord
Slide 27 - Diapositive
Aan het werk
Maak opdracht 'Extra' van Grammatica woordsoorten H1.
Score <75%: Maak dan de opdracht opnieuw.
Maak dan de 'Test' van Grammatica woordsoorten H1.
Slide 28 - Diapositive
Bestudeer de theorie bij Spelling H1 en maak
daarvan een korte samenvatting in je schrift
Leerdoelen
Ik ken alle regels van de algemene spelling
Ik ken alle regels van de werkwoordspelling
timer
10:00000
Slide 29 - Diapositive
Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
Namen van landen, steden, rivieren en gebergtes schrijf je altijd met een hoofdletter. Datzelfde geldt voor delen of de inwoners van die landen of steden. De windstreken schrijf je met een kleine letter, dus het noorden, zuiden, oosten en westen.
A
Noord-Holland
B
Noorden
C
Noren
D
Noorwegen
Slide 30 - Quiz
Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
In een aanhef schrijf je de eerste verwijzing naar een naam altijd met een hoofdletter. Het is dus meneer Van Dalen, Jan van Dalen of meneer J. van Dalen.
A
mevrouw van Zaalen
B
Katya van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen
Slide 31 - Quiz
Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
Officiële en/of religieuze feestdagen schrijf je altijd met een hoofdletter, zoals bij Moederdag, Kerst, Pasen en Hemelvaart.
A
maandag
B
kerstmis
C
januari
D
lente
Slide 32 - Quiz
Hoe verklein je het woord 'menu' correct?
Slide 33 - Carte mentale
Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
De correcte spelling is ' trolley'tje'. Verkleiningen van woorden met een y eindigen altijd op 'tje.
A
trolleytje
B
colaatje
C
balietje
D
brietje
Slide 34 - Quiz
Vul aan:
Die barbecueworstjes zijn allemaal ..... (verbranden).
Uitleg
De correcte spelling is ' trolley'tje'. Verkleiningen van woorden met een y eindigen altijd op 'tje.
A
verbrant
B
verbrandt
C
verbrand
D
Ik weet het niet.
Slide 35 - Quiz
Vul aan:
Die ..... (verbranden) barbecueworstjes moet je niet meer eten.
Uitleg
Het werkwoord verbranden wordt in deze zin bijvoeglijk gebruikt. Bijvoeglijk gebruikte werkwoorden schrijf je zo kort als mogelijk!
A
verbrande
B
verbrandde
C
verbranden
D
verbrandden
Slide 36 - Quiz
Vul aan:
..... (verbranden) je niet aan die barbecueworstjes!
Uitleg
Het werkwoord verbranden wordt in deze zin voorafgegaan door het woord je(zelf). In dat geval gebruik je de stam van het werkwoord, dus 'verbrand'.
Vind je dit lastig? Doe dan de smurf-proef: bij 'Smurf je handen niet' komt er ook geen -t achter de stam.
A
verbrand
B
verbrandt
C
verbrandde
D
Ik weet het niet.
Slide 37 - Quiz
Vul aan:
Terwijl zijn moeder hem had gewaarschuwd, heeft hij zijn handen toch ..... (verbranden).
Uitleg
Deze zin bestaat eigenlijk uit twee zinnen:
1. Terwijl zijn moeder hem had (pv) gewaarschuwd (vdw).
2. Hij heeft (pv) zijn handen toch verbrand (vdw).