2H/V 28-11-22 naamwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk
of
Naamwoordelijk
gezegde
???
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordelijk
of
Naamwoordelijk
gezegde
???

Slide 1 - Diapositive

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 2 - Quiz

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 3 - Quiz

Noem de koppelwerkwoorden

Slide 4 - Question ouverte

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Het gebouw is sinds vorig jaar afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz


Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz


Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Waarin verschilt een naamwoordelijk van een werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Question ouverte

Naamwoordelijk gezegde
Mijn vader is op zijn studeerkamer
pv = is
ond. = mijn vader
bwb = op zijn studeerkamer (waar?)
  • "Wie of wat is mijn vader?" = geen antwoord. Is = geen koppelwerkwoord

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 14 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit 2 delen:
1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden (belangrijkste ww is een kww) 2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden

Slide 15 - Diapositive


Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 16 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft NOOIT een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend

Slide 18 - Quiz