H12 oefentoets

Dieren en planten
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Dieren en planten

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo

Een hond is een vleeseter. Zal het darmstelsel van de hond langer of korter zijn dan dat van een mens?
A
Langer
B
Korter

Slide 6 - Quiz

Welk van de kiezen hiernaast verwacht je te zien bij een geit?
A
1
B
2
C
3
D
alle 3

Slide 7 - Quiz

Planten 'eten' ook, maar ze maken zelf hun voedsel. Welke stoffen moeten ze opnemen om hun eigen voedsel te kunnen maken?
A
Mineralen, koolstofdioxide, glucose
B
Mineralen, water, zuurstof
C
Mineralen, zuurstof, glucose
D
Mineralen, koolstofdioxide, water

Slide 8 - Quiz

Dieren kunnen voorkomen dat ze worden opgegeten door mimicry. Wat houdt mimicry in?
A
Dat dieren de kleuren van hun omgeving hebben om niet op te vallen
B
Dat dieren zich verstoppen onder grote rotsen of bladeren zodat ze niet gezien worden
C
Dat dieren lijken op gevaarlijke dieren zodat roofdieren ze niet durven aanvallen
D
Dat dieren een hard geluid maken om soortgenoten te lokken voor grotere overlevingskans

Slide 9 - Quiz

Waar of niet waar?
Als de spieren in het achterlijf van een insect samentrekken , worden de tracheeën wijder
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Waar of niet waar?
Als de spieren in het achterlijf van een insect samentrekken , stroomt zuurstof naar binnen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Waar of niet waar?
Als vissen ademhalen zijn hun bek en kieuwdeksels tegelijkertijd open
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Waar of niet waar?
De verbranding vindt bij planten alleen plaats in het donker
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Waar of niet waar?
Alle zuurstof die een plant maakt, gaat de plant uit
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Waar of niet waar?
Water is een afvalproduct van de verbranding bij planten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Waar of niet waar?
Alle insecten hebben een open bloedsomloop
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Waar of niet waar?
Het hart van een dubbele bloedsomloop heeft 1 kamer
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Waar of niet waar?
Een enkele bloedsomloop is geloten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Waar of niet waar?
Houtvaten en bastvaten zitten in dezelfde vaatbundel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Waar of niet waar?
De vaten met glucose zitten in de binnenring van een vaatbundel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Waar of niet waar?
Vanaf de wortels stroomt water met mineralen door de houtvaten naar de bladeren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Waar of niet waar?
Winterrust betekent dat een dier 12 uur per dag slaapt en de andere 12 uur voedsel zoekt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

In een plant zitten vaten. Wat zijn vaten?
A
Buisjes waardoor stoffen vervoerd worden
B
Openingen waardoor zuurstof de plant uit gaat
C
Vaten zijn hetzelfde als nerven
D
Vaten zijn de plaatsen waar planten hun reserves opslaan

Slide 23 - Quiz

Er zijn verschillende manieren waarop dieren warmte kwijt raken. Welke aanpassing heeft een olifant om af te koelen?
A
Grote oren
B
Luchtstroom
C
Zomervacht
D
Dikke vetlaag

Slide 24 - Quiz

Dieren beschermen zich op verschillende manieren tegen de kou. Hoe beschermt een zeehond die leeft in de koude zee zich tegen de kou?
A
Hij houdt een winterslaap
B
Hij houdt winterrust
C
Hij heeft een dikke vetlaag
D
Hij heeft een dikke vacht

Slide 25 - Quiz

Wat is het grootste probleem voor woestijnplanten?
A
De temperatuur
B
Gebrek aan voedingsstoffen
C
Watergebrek
D
Zuurstofgebrek

Slide 26 - Quiz

In wat voor gebied zal het dier op de afbeelding leven?
A
Warm gebied
B
Nat gebied
C
Koud gebied
D
Gematigd gebied

Slide 27 - Quiz

Hoort de volgende zin bij een vis of een insect?
Het bloed vervoert alleen maar voedingsstoffen
A
Vis
B
Insect
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 28 - Quiz

Hoort de volgende zin bij een vis of een insect?
Het bloed is rood
A
Vis
B
Insect
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 29 - Quiz

Hoort de volgende zin bij een vis of een insect?
Het bloed stroomt vrij door het lichaam
A
Vis
B
Insect
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 30 - Quiz

Hoort de volgende zin bij een vis of een insect?
Het bloed stroomt per ronde 2 keer door het hart
A
Vis
B
Insect
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 31 - Quiz

Einde Lessonup
Lever de les in door rechtsboven de klikken
Je gaat nu verder aan: Samenvatten 1 t/m 11
Heb je dat gedaan & nagekeken dan kan je iets voor jezelf gaan doen
eind vd les maken we groepjes voor dierentuin po

Slide 32 - Diapositive