3H_ww_vaste naamval

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Naamvallen en werkwoorden met een vaste naamval

Stappenplan:

1. Staan er voorzetsels van de 3e of de 4e naamval in de zin?
2. Ja, kijk in het schema en vul het juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
3. Nee → Staan er werkwoorden met een naamval in de zin?
4. Ja, kijk in het schema en vul de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
5. Nee --> ontleed de zin: onderwerp, lijdend vw, meewerkend vw.
6. Zoek in het schema naar de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.

Grammatik D: Werkwoorden 

met een vaste naamval

Als je de volgende werkwoorden in de zin gebruikt of ziet staan, krijg je twee keer een 1ste naamval.

sein, werden, bleiben

Voorbeeld:

• Sie sind der Lehrer von meinem Bruder.

Grammatik D: Werkwoorden 

met een 3e naamval

Grammatik D: Werkwoorden

 met een 4e naamval

welke naamval heeft de meeste werkwoorden die de naamval bepalen?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, gelingen, glauben, gratulieren

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Kannst du ... [ons] helfen?

Wir fragen ... [hen] nach dem Weg.

Wie schmeckt ... [jullie] die Pizza?

Der Schuh passt ... [u] perfekt!

Ontleden: onderwerp

Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?

- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?

1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.

2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Ontleden: Lijdend vw.

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?

1. Zoek het onderwerp

2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp

3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp

Ontleden: meewerkend vw.

Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv) in een zin?

1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.

2. Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.

3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.

4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.

Onderwerp of meewerkend vw? Zet het persoonlijk of vrg vnw in de juiste vorm:

ihr - Was hat er .... gesagt?

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Bin .... (ich) nach .... (jullie) an der Reihe?

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Liebe Suse, (ik) ... liebe (jij) ... so!

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
.... (zij) hat einen modernen Computer.

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Sind das deine Bücher? Ja, sie gehören .... (ik)

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Im Kaufhaus habe (ik) ..... (hij) ..... lange gesucht.

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
.... (wie) hat die Toilette sauber gemacht?

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Ich stehe mit .... (hij) auf dem Balkon.

Hoe zou je de uitleg van vandaag willen beoordelen?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4