Java les 3 2020

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
InformaticaMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
  • Talen
  • Syntax

Slide 2 - Diapositive

Talen
  • NATUURLIJKE talen
  • KUNSTMATIGE talen
  • FORMELE talen

Slide 3 - Diapositive

Natuurlijke taal
Mensen spreken een natuurlijke taal

Slide 4 - Diapositive

Kunstmatige taal
  • Esperanto (wordt echt gesproken)
  • Dothraki (Game of Thrones)
  • Klingon

Slide 5 - Diapositive

Menselijke talen zijn dubbelzinnig



Wat betekent “Het jongetje zag een man op zijn telefoon staan.” ?

Slide 6 - Diapositive

Er zijn wel vier betekenissen:
Het jongetje zag de afbeelding van een man op het scherm van zijn telefoon.
Het jongetje zag de afbeelding van een staande man op het scherm van zijn telefoon.
Het jongetje zag een man met zijn voeten bovenop zijn telefoon (die van het jongetje) staan.
Het jongetje zag een man met zijn voeten bovenop zijn telefoon (die van de man) staan.

Slide 7 - Diapositive

Computerinstructies mogen nooit dubbelzinnig zijn
  • Het moet precies zijn
  • Het moet duidelijk zijn
Formele talen voor computers heten computertalen

Wiskunde is ook een formele taal:

Slide 8 - Diapositive

Computertalen
Twee soorten:

  • Imperatieve talen
  • Declaratieve talen

Slide 9 - Diapositive

Imperatieve talen
Bestaat uit een reeks instructies voor de computer
Die instructies heten statements
De volgorde is belangrijk

Slide 10 - Diapositive

Objectgeoriënteerde talen
De meeste imperatieve talen zijn objectgeoriënteerd
Ze werken met objecten
Dat zijn de bouwstenen van een applicatie
Een object bestaat uit:
Eigenschappen of attributen: data die is opgeslagen in het object
Methoden: acties die een object kan uitvoeren

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeld van het object ‘lesgroep’

Slide 12 - Diapositive

Zuiver imperatieve taal
  • Sommige talen zijn zuiver imperatief
  • Ze zijn niet objectgeoriënteerd
  • Ze hebben een beperkt aantal statements
  • Bijvoorbeeld de taal C
  • Geschikt voor embedded systems en voor bijv. Arduino (variant van C)
  • Het is lastig om in C te programmeren

Slide 13 - Diapositive

Declaratieve talen
  • Het zijn beschrijvende talen
  • Bestaan dus niet uit een verzameling instructies
  • De volgorde is minder belangrijk
Voorbeelden van declaratieve talen:
  • HTML
  • SQL
  • XML

Slide 14 - Diapositive

HTML
  • Beschrijft hoe informatie moet worden weergegeven op een webpagina
  • Het is geen reeks instructies, maar een beschrijving
  • Bijvoorbeeld hoe een hoofdstuk- titel moet worden getoond

Slide 15 - Diapositive

SQL
  • Beschrijft welke informatie moet worden opgehaald uit een database
  • Bijvoorbeeld alle namen en adressen van klanten uit Enschede
  • Het resultaat is een tabel met deze gegevens

Slide 16 - Diapositive

XML
Een taal om data op een gestructureerde manier:
  • op te slaan
  • te verzenden (via internet)
  • weer te geven
Bijvoorbeeld over boeken

Slide 17 - Diapositive

Declaratieve programmeertalen
Er zijn verschillende soorten declaratieve programmeertalen
De bekendste soort: functionele programmeertalen
Bijvoorbeeld de talen:
  • Lisp
  • Haskell
  • Elm
Je kunt er kort en efficiënt in programmeren
Het is lastiger om te leren

Slide 18 - Diapositive

Grammatica’s
De taalregels van een programmeertaal heet de syntaxis
Engels: syntax
Elke taal heeft zijn eigen syntaxis
Deze taalregels zijn heel strikt
Een haakje vergeten heeft grote gevolgen

Syntaxisverschillen – dezelfde code in vier talen

Slide 19 - Diapositive

Javascript
C#

Slide 20 - Diapositive

PHP
PYTHON

Slide 21 - Diapositive

Syntaxis op drie niveau’s
De syntaxis van een taal kun je bekijken op drie niveau’s
Woordniveau
  • de spelling
Zinsniveau
  • de grammatica
Contextniveau
  • de geldigheid van variabelen, objecten en typen.

Slide 22 - Diapositive

Woordniveau
De syntaxis voor woorden hangt af van het type woord
Voor elk type zijn spellingsregels

Slide 23 - Diapositive

Woordsoorten
  • Waarde (literal)
  • Operator (operator)
  • Scheidingsteken (delimiter)
  • Variabelenaam (variable identifier)
  • Functienaam (function identifier)
  • Gereserveerd woord (keyword / reserved word)

Slide 24 - Diapositive

Spaties worden niet apart benoemd
Meerdere nieuwe regels beschouwen als één

Slide 25 - Diapositive

Zinsniveau
De grammatica
Juiste volgorde van variabelen, operatoren en andere tekens
Woorden worden gescheiden door:
  • Spatie, tab, nieuwe regel
  • Operator (+, -, etc.)
  • Scheidingstekens (zoals komma en punt)

Slide 26 - Diapositive

Contextniveau
  • Regels voor welk type een variabele heeft
  • Regels voor waar een variabele geldig is
Voorbeeld: de variabelen getal en kwadraat alleen geldig in regel 2 en 3. In regel 6 mag ‘kwadraat’ dus niet gebruikt worden

Slide 27 - Diapositive

Volgende keer
Verder met
fouten en grammatica

Slide 28 - Diapositive