Cursus 6 §2 trappen van vergelijking

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

  • Boek lezen
  • Kennen en kunnen
  • Uitleg 
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp.

1. Elke donderdag mailt de trainer het speelschema voor het weekend.
PV =                                                          OW = 
WG =                                                            LV =
2. Tessa moest haar ID-kaart laten zien.
PV =                                                            OW =
WG =                                                             LV =
Twee zinnen ontleden
timer
4:00

Slide 4 - Diapositive

                                               Trappen van vergelijking
            

Slide 5 - Diapositive

  • Verschil als en dan 
  • Trappen van vergelijking
  • Toepassen trappen van vergelijking.
  • Juist toepassen van als/dan.

Slide 6 - Diapositive

Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
groot
groter
grootst
duur
duurder
duurst
fijn
fijner
fijnst
dom
dommer
domst
Trappen van vergelijking

Slide 7 - Diapositive

Trappen van vergelijking

Slide 8 - Diapositive

Kies de juiste trap van vergelijking van het woord 
 'traag'.
stellende trap
vergrotende trap
Overtreffende trap
 traag
trager
traagst

Slide 9 - Question de remorquage

Vul aan...
Dwaas - dwazer - ?

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Vidéo

Als - dan
Een vergelijking maak je met de woorden als en dan

Bij de stellende gebruik je als.  Het is gelijk aan elkaar. 

Kevin is net zo groot als Jordi.
Kevin is even klein als Jordi

Slide 12 - Diapositive

Als - dan
Bij de vergrotende trap gebruik je dan:

Jordi is groter dan Danny.
Danny is kleiner dan Kevin.

Slide 13 - Diapositive

Kies als of dan
1. Mijn broertje is twee jaar jonger                  ik.
2. Daarom krijg ik meer zakgeld                   hij.
3. Hij krijgt dus minder zakgeld                    ik.
4. Ik kan van mijn zakgeld net zoveel spullen kopen                    hij.
5. Hij zeurt vaker om geld                     ik.
6. Simon is even lang                       ik.
7. En hij is net zo goed in gamen                    ik.
dan
als
als
als
als
dan
dan
dan
dan
dan
dan

Slide 14 - Question de remorquage

Als/Dan ik of mij?
Welk woord er na als of dan komt, hoor je als je de zin aanvult met de persoonsvorm:

Femke is even oud als ik (ben).
Ricardo kan sneller lopen dan zij (kan) met haar zere enkel.
Hester vindt jou aardiger dan (ze) mij (vindt).

Slide 15 - Diapositive

  • Wat: maak Cursus 6 paragraaf 1 blz. 182-183 opdracht 1, 2, 3, 4, en 5
  • Hoe: individueel
  • Hulp: boek + schrift, mevrouw de Vries
  • Tijd: 12 min
  • Klaar?: Lezen in je leesboek of herhaling leerjaar 2 cursus 6 online maken
timer
12:00

Slide 16 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
Slimst
Slim
Slimmer

Slide 17 - Question de remorquage

Vul aan
goed - ? - ?

Slide 18 - Question ouverte

trappen van vergelijking
meest kritisch=
A
vergelijkende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap

Slide 19 - Quiz

De buren kwamen tot dezelfde conclusie ...
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 20 - Quiz

Rawiens broer is ongeveer drie jaar ouder ...
A
als hem
B
als hij
C
dan hem
D
dan hij

Slide 21 - Quiz

Je kamer is nog net zo’n bende … vorige week.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz