Examentraining mavo 4: leesvaardigheid

Examentraining - leesvaardigheid
Mavo 4
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Examentraining - leesvaardigheid
Mavo 4

Slide 1 - Diapositive

Onderwerp van een tekst
  • Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat.

  • Welk antwoord van de meerkeuzevraag lijkt op jouw onderwerp?

Slide 2 - Diapositive

Hoe wordt een tekst ingeleid?
  1. Er wordt een actuele gebeurtenis genoemd.
  2. Er wordt een anekdote gegeven.
  3. Er wordt een conclusie getrokken.
  4. Er wordt een deskundige geïntroduceerd.
  5. Er wordt een probleem benoemd. 

Slide 3 - Diapositive

Functies van het slot
       Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
  1. Conclusie geven.
  2. Samenvatting geven van de tekst.
  3. Advies geven/aanbeveling doen.
  4. Waarschuwing geven.
  5. Oproep doen.
  6. Een toekomstverwachting geven. 
  7. Een nieuw gegeven bespreken.

Slide 4 - Diapositive

Hoofdgedachte van de tekst
  • Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • Bekijk de titel.
  • Lees de eerste alinea.
  • Lees de kernzinnen van de alinea's.
  • Lees het slot.
De hoofdgedachte staat vaak in het slot. 

Slide 5 - Diapositive

Let op!
  • Op je examen wordt er vaak gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst.
  • Lees de meerkeuzevragen goed. Sommige antwoorden gaan maar over een gedeelte van de tekst.

    Slide 6 - Diapositive

    Citeren

    " Ik vind...examen doen." 
    (r.14-16)

    Slide 7 - Diapositive

    Signaalwoorden
    • Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
    • Je herkent dan de verbanden van de tekst.

    Slide 8 - Diapositive

    Signaalwoorden

    Slide 9 - Diapositive

    Verwijswoorden
    Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

    • Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.

    Slide 10 - Diapositive

    Aan de slag
    In voorbereiding op het examen kan je het best per tekst oefenen. Dus kies bijvoorbeeld het jaar 2022 en maak dan elke keer een tekst. 
    Vergeet de talen niet in te plannen, ook al is het geen leerwerk! 

    Slide 11 - Diapositive

    Welk soort tekstverband zie je hier:
    Ik ging douchen, nadat ik had gesport
    A
    Oorzaak- gevolg
    B
    Doel- middel
    C
    Tijd

    Slide 12 - Quiz

    Wel soort tekstverband zie je hier?
    Je mag mee op reis, mits je je tas hebt gepakt.
    A
    Tegenstelling
    B
    Voorwaarde
    C
    Oorzaak- gevolg

    Slide 13 - Quiz

    In de eerste plaats ben ik een verzamelaar van schilderijen van Mondriaan.
    Wat is het signaalwoord?

    Slide 14 - Question ouverte

    Het sneeuwde al enige dagen hevig waardoor de skipistes gesloten werden.
    Wat is het signaalwoord?

    Slide 15 - Question ouverte

    Vervolgens werden de passagiers naar hun plaats gebracht door de stewardess.
    Wat is het signaalwoord?

    Slide 16 - Question ouverte

    Zij werkte hard om te kunnen winnen.
    Wat is het signaalwoord?

    Slide 17 - Question ouverte

    De redactie zal nog één nummer uitbrengen, mits er voldoende vraag naar is.

    Wat is het signaalwoord?

    Slide 18 - Question ouverte

    Welk signaalwoord past in de zin:
    ....je een toets moet maken, is het wel de de bedoeling dat je oefent.
    A
    Nadat
    B
    Voordat
    C
    Eerst
    D
    Want

    Slide 19 - Quiz

    Welk signaalwoord past in de zin: Eerst doe je meel in een kom en ..... doe je er eieren bij.
    A
    ook
    B
    daarom
    C
    dus
    D
    vervolgens

    Slide 20 - Quiz

    Welk signaalwoord past in de zin:
    Ik vind happysocks heel leuk, ...... die saaie sokken van de Hema.
    A
    in tegenstelling tot
    B
    ondanks
    C
    evenals
    D
    behalve

    Slide 21 - Quiz

    Welk signaalwoord past in de zin: De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog, ... gaan ze altijd voor een 5,5 op een toets.
    A
    zo
    B
    omdat
    C
    bijvoorbeeld
    D
    zoals

    Slide 22 - Quiz