H7.1 De snackwagen klas 3

Ga rustig naar je plek. Pak je boek en leg H7.1 voor je klaar. 
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Ga rustig naar je plek. Pak je boek en leg H7.1 voor je klaar. 

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
  • Behandelen paragraaf 1 (15 min)
  • zelfstandig werken (30 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)

Slide 2 - Diapositive

Economie 
3 VMBO-KGT
paragraaf: 7.1
De snackwagen

Slide 3 - Diapositive

Productie thuis

Slide 4 - Diapositive

Productie van de overheid

Slide 5 - Diapositive

Soorten productie
Formele productie:
De betaalde productie bij bedrijven en de overheid. ( geregistreerd)

Informele productie:

Als gezinsleden onbetaald produceren voor hun eigen of elkaars behoeften. ( zwart werk, vrijwilligerswerk)


Slide 6 - Diapositive

een groentetuin hebben
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 7 - Quiz

Formele productie is geregistreerde, betaalde productie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Is het onderstaande voorbeeld een vorm van formele- of informele productie?

"Als vrijwilliger koffie rondbrengen in het ziekenhuis"
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 9 - Quiz

Kies uit formele- of informele productie.

Jan werkt op zaterdag bij de bakker. Hij heeft hier geen contract.
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 10 - Quiz

Hieronder staan vier voorbeelden van productie. 

Is er sprake van formele productie of van informele productie? Sleep de voorbeelden naar het juiste vak.
formele productie
informele productie
De buurman legt in zijn tuin een nieuw gazon aan.
De gemeentelijke plantsoenendienst maakt het park schoon. 
Een fabrikant maakt een nieuw model smartphone. 
Een timmerman beunt bij in de avonduren. 

Slide 11 - Question de remorquage

Produceren
is het maken van goederen en leveren van diensten

Slide 12 - Diapositive

goederen = tastbare producten
diensten
(iemand doet iets voor je) = niet tastbaar

Slide 13 - Diapositive

Reisbureau Atlantis is levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten

Slide 14 - Quiz

Scooterfabriek Vito levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten

Slide 15 - Quiz

Productiefactoren 
Welke productiefactor missen we? 

Slide 16 - Diapositive

Consumptiegoed?
Consumptiegoed: voor jezelf, niet bedoeld om andere goederen te produceren

Kapitaalgoed: goed die in een bedrijf wordt gebruikt bij de productie om een ander goed te maken.

Slide 17 - Diapositive

Productiefactoren
Natuur
Kapitaal
Arbeid
Ondernemerschap 
Bomen
Graan
Machine
Vrachtwagen
Personeel
Werknemer
Winst

Slide 18 - Question de remorquage

In welke zin hieronder is het begrip productiefactoren goed omschreven?

Productiefactoren zijn:
A
Hulpmiddelen bij de productie.
B
Kapitaalgoederen.
C
Mensen die werken.
D
Natuur, arbeid, ondernemerschap en kapitaalgoederen.

Slide 19 - Quiz

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 20 - Quiz

Arbeidsintensief en kapitaalintensief

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Kapitaalintensief: als bij de productie naar verhouding meer gebruik wordt gemaakt van kapitaalgoederen dan van arbeid.
Arbeidsintensief: als de productie vooral door menselijke arbeid tot stand komt.

Slide 23 - Diapositive

Investeren
  • Investeren = kopen van goederen/diensten voor de productie

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Plaats het juiste woord in de zin.

Bij het bouwen van auto's worden                  machines gebruikt. Deze productie is daarom                                  .
veel
weinig
arbeidsintensief
kapitaalintensief

Slide 26 - Question de remorquage

Hoe produceert een timmerman?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 27 - Quiz

Dienstverlening is meestal
A
kapitaalintensief
B
arbeidsintensief

Slide 28 - Quiz

Hoe produceert een wijkverpleegkundige?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 29 - Quiz

Wat is investeren?
A
Het beleggen van geld
B
Het kopen van kapitaalgoederen
C
Ondernemen
D
Winst maken

Slide 30 - Quiz

Zelfstandig werken
  • Maken de volgende opdrachten hoofdstuk 7 paragraaf 1:         1 t/m 7 + 9 + 11
  • Ben je klaar? Maak de rekentrainer van H7.1
  • Hierna kan je online de test jezelf van deze paragraaf maken

Slide 31 - Diapositive

opdrachten maken
timer
30:00

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive