Herhaling leesvaardigheid -> voorbereiding op het examen

Examentraining - leesvaardigheid
Mavo 4
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Examentraining - leesvaardigheid
Mavo 4

Slide 1 - Diapositive

Onderwerp van een tekst
  • Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat.

  • Welk antwoord van de meerkeuzevraag lijkt op jouw onderwerp?

Slide 2 - Diapositive

Hoe wordt een tekst ingeleid?
  1. Er wordt een actuele gebeurtenis genoemd.
  2. Er wordt een anekdote gegeven.
  3. Er wordt een conclusie getrokken.
  4. Er wordt een deskundige geïntroduceerd.
  5. Er wordt een probleem benoemd. 

Slide 3 - Diapositive

Functies van het slot
       Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
  1. Conclusie geven.
  2. Samenvatting geven van de tekst.
  3. Advies geven/aanbeveling doen.
  4. Waarschuwing geven.
  5. Oproep doen.
  6. Een toekomstverwachting geven. 
  7. Een nieuw gegeven bespreken.

Slide 4 - Diapositive

Hoofdgedachte van de tekst
  • Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • Bekijk de titel.
  • Lees de eerste alinea.
  • Lees de kernzinnen van de alinea's.
  • Lees het slot.
De hoofdgedachte staat vaak in het slot. 

Slide 5 - Diapositive

Let op!
  • Op je examen wordt er vaak gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst.
  • Lees de meerkeuzevragen goed. Sommige antwoorden gaan maar over een gedeelte van de tekst.

    Slide 6 - Diapositive

    Citeren

    " Ik vind...examen doen." 
    (r.14-16)
    OF
    De hele zin opschrijven.

    Slide 7 - Diapositive

    Signaalwoorden
    • Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
    • Je herkent dan de verbanden van de tekst.

    Slide 8 - Diapositive

    Signaalwoorden

    Slide 9 - Diapositive

    Verwijswoorden
    Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

    • Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.

    Slide 10 - Diapositive