Herhalingsles 4.8, 5.3 en 5.7

Welkom





4.8 - 5.3 - 5.7
1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 150 min

Éléments de cette leçon

Welkom





4.8 - 5.3 - 5.7

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de komende 3 lessen...

- heb je geoefend met leesvaardigheid
- heb je geoefend met spelling
- heb je geoefend met grammatica

Slide 2 - Diapositive

Lezen 5.3

Slide 3 - Diapositive

Lesdoel vandaag
Aan het einde van de les...
- weet je het verschil tussen feiten en meningen
- weet je welke verwijswoorden er zijn

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden

Slide 5 - Carte mentale

Verwijswoorden
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in een tekst. Voorbeelden van verwijswoorden: hij, hem, zij, haar, het, dat, die, daar. 

Hoe kom je erachter waar een verwijswoord naar verwijst?
Stel de vragen: 
- wie?
- wat? 
- waar?

Slide 6 - Diapositive

Feit

Slide 7 - Carte mentale

Mening

Slide 8 - Carte mentale

Feit en mening

Slide 9 - Diapositive

Lezen
Samen lezen en let op: onthoud een feit die erin staat.

Slide 10 - Diapositive

Noem een feit uit de tekst.

Slide 11 - Question ouverte

"Hij moet dealen met de nieuwe vriend van zijn moeder."
Waar verwijst 'hij' naar?

Slide 12 - Question ouverte

Het is warm.
22 juli is het vakantie
De les duurt lang

Het gras is groen

Feit
Mening

Slide 13 - Question de remorquage

Lorain vindt gezond eten erg belangrijk. Zij eet iedere dag twee ons groente en twee stuks fruit.

Slide 14 - Question ouverte

Feit of mening?

Slide 15 - Diapositive

Het is maandag.
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quiz

We zijn vroeg uit
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quiz

Honden zijn leuk.
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quiz

Chocolade is giftig voor honden.
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quiz

Tijd over? 

Oefenen: leestaak 5.3 afmaken
Vanaf opdracht 13

Klaar? NUMO lezen

Slide 20 - Diapositive

Spelling 4.8

Slide 21 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

- weet je hoe je zwakke ww vervoegt in de verleden tijd
- weet je hoe je meervoud op -s spelt

Slide 22 - Diapositive

Zwakke werkwoorden (wel)
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:
Je kijkt naar de stam;
Zit de laatste letter in x 't kofschip? + te (n)


enkelvoud
stam + -te
ik/jij/hij/zij
lustte, fietste
meervoud
stam + -ten
wij/jullie/zij
lustten, fietsten

Slide 23 - Diapositive

Herhaling: zwakke werkwoorden (wel)
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:
Je kijkt naar de stam;
Zit de laatste letter in x 't kofschip? +te(n)


enkelvoud
stam + -te
ik/jij/hij/zij
lustte, fietste
meervoud
stam + -ten
wij/jullie/zij
lustten, fietsten

Slide 24 - Diapositive

Stappenplan
Hele ww
Stap 1: ik-vorm t.t.
Stap 2: stam (hele ww -en)
Stap 3: Kijk naar de laatste letter van de stam
                Staat die letter in 't kofschip x?
Stap 4: ja -> + te                    nee -> + de 
Stap 5: meervoud? +n

Slide 25 - Diapositive

Hele ww: leven
Stap 1: ik vorm t.t.:                       leef
Stap 2: stam:                                  lev
Stap 3: laatste letter                    v 
Stap 4: nee ->                                 leefde
Stap 5: meervoud? Ja ->           leefden

Slide 26 - Diapositive

De verleden tijd van...
bedoelen (e.v.)
A
bedoelden
B
bedoelt
C
bedoeld
D
bedoelde

Slide 27 - Quiz

Hij (koken) gister heerlijk, maar hij (branden) zijn vinger aan de hete pan.

Slide 28 - Question ouverte

Eindigt op -te(n)
Eindigt op -de(n)

groeien
bemoeien
verven
poetsen
wassen

Slide 29 - Question de remorquage

7. Enkelvoud komt er -ten of -den achter.
6. Zit de letter in x 't kofschip? -de(n)
6. Toetsde de docent dat af?
5. Hij legte het daar neer.
4. Zwemmen is een zwak ww
3. Jullie waarschuwde hem nog!
2. Zwakke ww veranderen van klank in de vt
1. verzamelte
8. Bereiden is een sterk ww.
9. kookde

Slide 30 - Diapositive

Wat weet je nu over zwakke ww?

Slide 31 - Carte mentale

Meervoud op -s
Het meervoud van een zelfstandig naamwoord kan eindigen op -s. 
- de stapel – de stapels 
- het horloge – de horloges 

Je schrijft -'s als je het meervoud verkeerd kunt uitspreken. Dat gebeurt bij woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u en -y. 
- de foto – de foto's 
- de kiwi – de kiwi's 
- de hobby – de hobby's
Hoe klinkt het als je de -s er gewoon aanplakt? Bv. bij kiwi.

Slide 32 - Diapositive

Typ het meervoud:
Er kwamen meerdere (taxi) na elkaar.

Slide 33 - Question ouverte

Typ het meervoud:
De (demonstratie) waren een succes.

Slide 34 - Question ouverte

Typ het meervoud:
Op TikTok zie je veel (video).

Slide 35 - Question ouverte

Overhoor elkaar!
Dicteewoorden 4.8

Klaar? Als je het nog niet af hebt: 4.8: Test jezelf!
NUMO: woordsoorten
4.8: versterk jezelf

Slide 36 - Diapositive

Welkom
Grammatica 5.8

Slide 37 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
- kun je lw, zn, ww, vz, bn en tw benoemen

Slide 38 - Diapositive

Welke 3 lidwoorden zijn er?

Slide 39 - Question ouverte

Wat is een zn?

Slide 40 - Question ouverte

Voorbeeld ww

Slide 41 - Carte mentale

Vul in:
Het bijvoeglijk naamwoord zegt wat over het...

Slide 42 - Question ouverte

Voorzetsels

Slide 43 - Carte mentale

Telwoorden

Slide 44 - Carte mentale

Woordsoorten
zn: mensen, dieren, dingen, planten, namen
                    - voorbeeld: dokter, kat, telefoon, geluk
lw: de, het, een

ww: iets wat je kan doen of je overkomt
                   - voorbeeld: maken, bereiden, voeren, hebben
zn = zelfstandig naamwoord
lw= lidwoord
ww=werkwoord

Slide 45 - Diapositive

Op vakantie
Gedurende de vakantie
Tijdens de vakantie
In de vakantie

Slide 46 - Diapositive

Voorzetsel (vz)

Slide 47 - Diapositive

Telwoorden
Telwoorden (tw): woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven. 

Bijvoorbeeld: 
vier, honderd, veel, eerste, derde, duizendste, middelste, laatste.

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Benoem lw, zn, ww, bn, vz en tw:
De aardige dokter is naar werk gegaan.

Slide 50 - Question ouverte

Benoem tw:
Dit is de tweede keer dat dit gebeurt!

Slide 51 - Question ouverte

5. de
4. honderd
3. Spanje
2. stoere
Benoem!
1. het
9. mooie
8. koken
7. zijn
6. kat
10. telefoon

Slide 52 - Diapositive

Maken

Als je het nog niet af hebt: 5.7: Test jezelf!

NUMO: woordsoorten

5.7: versterk jezelf

Slide 53 - Diapositive

Ben je klaar voor de toetsweek?
A
Ja, ik kan het!
B
Nee, nog niet...
C
Ik twijfel nog
D
Ik moet nog wel wat doen, maar komt goed!

Slide 54 - Quiz