Woordsoorten herhaling 07/12

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welkom!

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 4, 6, 7 en 8 op bladzijde 96-97)




Slide 3 - Diapositive

Grammatica woordsoorten herhaling

Slide 4 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken 
- Wat weet je al
- Theorie
- Werken aan de opdracht


Slide 5 - Diapositive

Huiswerk


 opdracht 4, 6, 7 en 8 op bladzijde 96-97

Slide 6 - Diapositive

Uitleg theorie 
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 7 - Diapositive

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan.
  • Bijvoorbeeld: ik ben verliefd, ze zijn erg mooi

  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnm) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
  • Bijvoorbeeld: mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje

Slide 8 - Diapositive

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Diapositive

Vragend voornaamwoord 
Een vragend voornaamwoord (vrv) vraagt naar personen en dingen:
  • Wie is dat?
  • Welke boeken heb jij dit jaar gelezen?

Het kan zowel zelfstandig (wie ben jij?) als bijvoeglijk (welke boeken heb jij gelezen?)

Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een)

Slide 10 - Diapositive

Vragend voornaamwoord 
Het staat vaak vooraan de zin, maar kan ook aan het begin van een bijzin staan:
  • Ik vraag me af wie mij vannacht gebeld heeft?
  • Weet jij wat voor rekenmachine het snelst is?

Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. Andere woorden aan het beginnen van een vragende zin zijn dus geen vragende voornaamwoorden!

Slide 11 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord 
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst iets of iemand aan:
  • Morgen gaan we naar die film en daarna naar dat leuke restaurant.
  • Heb je deze schoenen al gepast?

De meeste aanwijzend voornaamwoorden gebruik je bijvoeglijk, het staat dan voor een zelfstandig naamwoord:
  • Het woord - dit / dat -> dit proefwerk 
  • De woord - deze / die -> deze vrouw 

Slide 12 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord 
Dit, dat, die en deze kan ook zonder zelfstandig naamwoord gebruikt worden (zelfstandig dus): 
  • Dat was leuk! Kunnen we dit nog een keertje doen?
  • Mooie sneakers, die wil ik ook! 

Alle aanwijzend voornaamwoorden:
  • deze, die, dit, dat, zo'n, zulke, dergelijke, dezelfde, hetzelfde 

Slide 13 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verbindt een bijzin met het woord of de zin waarnaar het verwijst. 

  • De woorden die hij zegt zinken als stenen. 

De betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen

Slide 14 - Diapositive

Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord geeft aan dat de actief of toestand in de zin wederzijds is: Noa verveelt Bram en Bram verveelt Noa -> Noa en Bram vervelen elkaar.

De wederkerige voornaamwoorden zijn: elkaar, elkander, mekaar 

Slide 15 - Diapositive

Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord verwijst terug naar het onderwerp van de zin. 
  • Ik zit mij voor het vensterglas onnoemlijk te vervelen.


Enkelvoud
Meervoud
eerste persoon
me(zelf), mij(zelf)
ons(zelf)
tweede persoon
je(zelf), u(zelf), zich(zelf)
je(zelf), u(zelf), zich(zelf)
derde persoon
zich(zelf)
zich(zelf

Slide 16 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt.

  • Er was iemand aan de telefoon die jou iets wilde vragen. 
  • Men vraagt zich af of die paddenstoelen wel gezond zijn.
  •  Weten jullie voor welke artiest iedereen hier in de rij staat?

Slide 17 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord
Drie lastige gevallen:
  • Het woord je is een onbepaald voornaamwoord als het men betekent:
    - Zulke goedkopen schaatsen kan je maar beter niet kopen. 
  • Het woord wat is een onbepaald voornaamwoord als het iets betekent:
    - Heb je nog wat gekocht bij de Primark?
  • Het woord het is een onbepaald voornaamwoord als het niet naar iets verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft:
    - Het is vier uur en buiten is het guur. 

Slide 18 - Diapositive

Werken aan de opdracht
Wat? Maak de bladen die je van mij krijgt 
Hoe? Zelfstandig
Tijd?  10 minuten, het is huiswerk voor 14/12
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees verder uit je leesboek of maak ander huiswerk. 

Gebruik bladzijde 164-165 van je handboek voor de theorie. 
timer
10:00

Slide 19 - Diapositive

Huiswerk
Voor volgende week donderdag (14/12) moeten de bladen af zijn.

Schrijf dit op in je plenda!

Slide 20 - Diapositive