Verwijswoorden - les 4 - bez. vnw.

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Doelen
1. Ik kan een bez. vnw. in een tekst vinden.
2. Ik vertel waar het bez. vnw. naar verwijst. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Wat is een verwijswoord?
Het verwijst naar een woord wat al eerder is gebruikt in de tekst.

 Verwijst naar:
  • mens
  • dier
  • ding

Slide 4 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Het geeft aan van wie iets is.

Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.
Gaan we naar zijn huis of naar het jouwe?
Waar staan jullie tassen?

Slide 5 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Heel vaak duidt een bezittelijk voornaamwoord op een mens. Toch hoeft dat niet altijd zo te zijn.

Een bezittelijk voornaamwoord verwijst naar 
  • een persoon, 
  • een dier 
  • een organisatie

Slide 6 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Het kan ook verwijzen naar: 
  • een groep personen
  • een voorwerp
  • een onzichtbare zaak

Slide 7 - Diapositive

Bezittelijk
voornaamwoord

Slide 8 - Carte mentale

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Diapositive

Hij heeft zijn huiswerk nog niet gemaakt.
Wat is het bez. vnw.?

Slide 10 - Question ouverte

Heb jij je sommen al gedaan?
Wat si het bez. vnw.?

Slide 11 - Question ouverte

Waar staan jullie theekopjes?
wat is het bez. vnw.?

Slide 12 - Question ouverte

Heb jij een extra gum? Ik kan de mijne nergens vinden.
Wat is het bez. vnw.?

Slide 13 - Question ouverte

Ik ben m’n telefoon vergeten.
Wat is het bez. vnw.?

Slide 14 - Question ouverte

Doen jullie je optreden nog?
Wat is het bez. vnw.?

Slide 15 - Question ouverte

Die pizza is van mij!
Wat is het bez. vnw.?

Slide 16 - Question ouverte

Waar zijn m’n etui en jouw pennen gebleven?
wat is het bez. vnw.?

Slide 17 - Question ouverte

Zijn jullie de weg kwijt?
wat is het bez. vnw.?

Slide 18 - Question ouverte

Jouw veters zitten los. Straks val je nog. Wat is het bez. vnw.?

Slide 19 - Question ouverte

jou of jouw?
Wanneer schrijf je ‘jou’ zonder ‘w’ en wanneer ‘jouw’ met een ‘w’? 
Het woord ‘jouw’ is een bezittelijk voornaamwoord, terwijl ‘jou’ een persoonlijk voornaamwoord is.


Ik heb jou gisteren gezien.
Jouw schoenen zijn netjes gepoetst.

Slide 20 - Diapositive

Heb jij __ bloemen al water gegeven?
A
jou
B
jouw

Slide 21 - Quiz

Die step is niet van __.
A
jou
B
jouw

Slide 22 - Quiz

Waar haal je __ peren altijd vandaan?
A
jou
B
jouw

Slide 23 - Quiz

Ik vind dat niet aardig van __.
A
jou
B
jouw

Slide 24 - Quiz

Heeft hij __ al vaker gezien?
A
jou
B
jouw

Slide 25 - Quiz