3H - Chapitre 3 - C

Aujourd'hui
Vocabulaire A et B
Corriger ex. 8 - 11
Grammaire: futur simple
- faire: ex. 13 - 15
Werken aan de presentaties

Le but: 
- je kunt de futur simple gebruiken
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui
Vocabulaire A et B
Corriger ex. 8 - 11
Grammaire: futur simple
- faire: ex. 13 - 15
Werken aan de presentaties

Le but: 
- je kunt de futur simple gebruiken

Slide 1 - Diapositive

wiskunde

Slide 2 - Question ouverte

s'habiller
A
zich vermaken
B
zich aankleden
C
zich opmaken
D
zich vervelen

Slide 3 - Quiz

la note

Slide 4 - Question ouverte

de politieman

Slide 5 - Question ouverte

le futur

Slide 6 - Diapositive

Révision: le futur proche
Le futur proche is de toekomende tijd.
Je maakt de futur proche met: 
een vorm van aller heel werkwoord

Exemple: je vais faire mes devoirs (ik ga mijn huiswerk doen)

Slide 7 - Diapositive

le futur simple
De futur simple is de toekomende tijd
- om te zeggen dat iets nog gaat gebeuren

In het Nederlands: zullen

Slide 8 - Diapositive

Hoe maak je de futur simple?
Regelmatige werkwoorden:
Hele werkwoord + uitgangen:
je                         + ai
tu                        + as
il / elle / on      + a
nous                   + ons
vous                   + ez
ils / elles           + ont

Slide 9 - Diapositive

Hoe maak je de futur simple?
Regelmatige werkwoorden:
Hele werkwoord + uitgangen:
je                         + ai
tu                        + as
il / elle / on      + a
nous                   + ons
vous                   + ez
ils / elles           + ont
EXEMPLE:
j'habiterai
tu habiteras
il/elle/on habitera
nous habiterons
vous habitez
ils/elles habiteront

Slide 10 - Diapositive

Hoe maak je de futur simple?
Regelmatige werkwoorden:
Hele werkwoord + uitgangen:
je                         + ai
tu                        + as
il / elle / on      + a
nous                   + ons
vous                   + ez
ils / elles           + ont
Attention!
Bij werkwoorden die eindigen op -re vervalt de e.
apprendre -> j'apprendrai (ik zal leren)

Slide 11 - Diapositive

Hoe maak je de futur simple?
Onregelmatige werkwoorden: 
stam + uitgangen

être
je serai
ik zal zijn
pouvoir
je pourrai
ik zal kunnen
avoir
j'aurai
ik zal hebben
vouloir
je voudrai
ik zal willen
faire
je ferai
ik zal doen/maken
venir
je viendrai
ik zal komen
aller
j'irai
ik zal gaan
devoir
je devrai
ik zal moeten

Slide 12 - Diapositive

ik zal vertrekken
A
je pars
B
je partirai
C
je suis parti
D
je partais

Slide 13 - Quiz

Wij zullen kiezen = Nous ....
A
choisirai
B
choisirez
C
choisirons
D
choisiras

Slide 14 - Quiz

Hij zal praten

Slide 15 - Question ouverte

Présentations
Au travail!

Slide 16 - Diapositive