E Writing & grammar

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

What are we going to learn today?
  • Goals
  • Video
  • Explanation (take notes)
  • lesson up quiz
  • E Writing & Grammar
  • Google classroom

Slide 2 - Diapositive

Goals
At the end of the lesson, you will have better knowledge about:
  1. quantifiers

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Quantifiers (Hoeveelheden)
Ze geven informatie over hoeveel ervan iets is.

A Few, few, (a) little, (a) lot of, lots of, some, any, much and many

Slide 5 - Diapositive

A few and few
Je gebruikt a few als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje) 
en je gebruikt few als het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).

- Don't worry guys. I have a few dollars in my pocket.
--> Positieve zin: Geen zorgen jongens. Ik heb een paar dollars in mijn zak. (een paar)

- Oh no! I only have few dollars in my pocket!
--> Negatieve zin: Oh nee! Ik heb bijna geen dollars in mijn zak! (weinig)

Countable nouns (dingen die je wel kan tellen)


Slide 6 - Diapositive

(A) little
Je gebruikt a little als het positief is wat je zegt (betekenis = een paar, een beetje)
en je gebruikt little als het negatief is wat je zegt (betekenis = weinig, bijna geen).
 

- Yeah! I found a little gold in the river!
--> Positieve zin: Yes! Ik heb een beetje goud gevonden in de rivier!

- Too bad. I found little gold in that lake.
--> Negatieve zin: Balen. Ik heb bijna geen goud gevonden in dat meer.

Uncountable nouns (dingen die je niet kan tellen)

Slide 7 - Diapositive

(A) lot of and Lots of
Dat er veel van iets is.

We bought a lot of hats in Dallas.
The teacher gave us lots of homework.

Countable nouns (dingen die je wel kan tellen)
Uncountable nouns (dingen die je niet kan tellen)

Je gebruikt a lot of alleen bij positieve zinnen (+).--> I have a lot of luggage to cary. 

Slide 8 - Diapositive

Much and Many
Deze woorden betekenen allemaal veel.
We kijken eerst naar het verschil tussen many & much. Kijk maar naar de volgende zinnen:
- How many bananas can you eat?
- How many friends did you bring to the party?
- How much water did he drink?
- Was there much rain in the afternoon?

Als je goed kijkt naar het zelfstandig naamwoord achter much of many (waar much of many over gaat), zie je dat je de woorden achter many (bananas en friends) kunt tellen! Ze hebben dus een enkelvoud én een meervoud. (countable nouns)
Dat geldt niet voor de woorden achter much (water en rain), deze woorden kun je niet tellen.(uncountable nouns)

Je gebruikt much en many alleen bij vragen (?) en ontkennende zinnen (-) (not in je zin).

Slide 9 - Diapositive

Some and Any
- Bij een bevestigende / neutrale zin gebruik je some: I have some cookies = Ik heb wat / een paar koekjes.
- Bij een ontkennende / negatieve zin gebruik je any: I don't have any cookies = Ik heb geen koekjes.
- Bij een vragende zin gebruik je any: Do you have any cookies left? = Heb je wat koekjes over?

De regel is dus als volgt:
some is voor bevestigende (+) zinnen
any is voor ontkennende (-) en vragende (?) zinnen
MAAR........

Slide 10 - Diapositive

Some and Any (uitzonderingen)

1) Je gebruikt some in een vragende zin waarbij je JA als antwoord verwacht:
- Do you have any friends living in foreign countries? --> geen idee wat het antwoord is...
- Can I please have some water? (asking to a waiter) --> je verwacht JA als antwoord...
- Shouldn't you be doing some excersises today, Peter? --> je verwacht JA als antwoord...

2) Je gebruikt some in een vragende zin waneer je iemand iets aanbiedt:
- Would you like to have some coffee? --> je biedt iemand koffie aan...
- Can I give you some biscuits next to your coffee? --> je biedt iemand koekjes aan...

3) Je gebruikt any in een zin die niet ontkennend of niet vragend is als iets niet uitmaakt:
- Put on any song you like. I love all kinds of music! --> Maakt niet uit welk nummer je opzet...
- Give me any food you can find, I am just really hungry. --> Maakt niet uit welk voedsel...


Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

An example of a Quantifier is:
A
two
B
and
C
much
D
walking

Slide 13 - Quiz

Quantifiers

Babies need ____ sleep.
A
a lot of
B
many
C
a little
D
much

Slide 14 - Quiz

I don't have .......... time.

(Quantifiers)
A
Much
B
many
C
few

Slide 15 - Quiz

Quantifiers
I have __________ bottles of water.
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 16 - Quiz

Fergus doesn't have ......... friends.

(Quantifiers)
A
much
B
many
C
a lot of

Slide 17 - Quiz

Quantifiers
The Earth has __________ water.
A
many
B
much

Slide 18 - Quiz

Quantifiers
I have __________ friends.
A
many
B
much

Slide 19 - Quiz

Quantifiers
I have __________ money.
A
many
B
much

Slide 20 - Quiz

We use the quantifier 'much' for...
A
count nouns
B
non-count nouns

Slide 21 - Quiz

We use the quantifier 'many' for...
A
count nouns
B
non-count nouns

Slide 22 - Quiz

We use the quantifier 'any' for...
A
positive sentences
B
negative sentences

Slide 23 - Quiz

Ik snap de Quantifiers
A
Wel
B
Niet

Slide 24 - Quiz

E Writing & Grammar
 Pages:26,27,28
Exercises: 29,30,31
How? individually, in pairs
Time? 15-20 minutes
Finished? Google classroom or study/prepare for SO 1

Slide 25 - Diapositive