N - modale werkwoorden tegenwoordige tijd

Modale werkwoorden tegenwoordige tijd
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Modale werkwoorden tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Lernziele
Aan het einde van deze les kan/weet je:
  • Wat de werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen betekenen.
  • Hoe je de werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • De werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen toepassen in een zin.

Slide 2 - Diapositive

Grammatik
können --> NL?
dürfen --> NL?
müssen --> NL?
wissen --> NL?
sollen --> NL?
wollen --> NL?
möchten --> NL?

Slide 3 - Diapositive

Betekenissen

Hieronder worden de betekenissen van de Duitse modale hulpwerkwoorden uitgelegd. 

dürfen: mogen, toestemming hebben
können: kunnen, in staat zijn
mögen: mogen, leuk vinden, zin hebben, houden van
müssen: moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend, kan niet anders!)
sollen: moeten (van iemand anders), ook in betekenis 'mocht het regenen...' etc.
wollen: willen
wissen: weten

Slide 4 - Diapositive

Modalverben

Slide 5 - Diapositive

Modalverben

Slide 6 - Diapositive

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen

Slide 7 - Diapositive

Vervoegen Modalverben
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2. enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3. de tweede letter in de enkelvoud verandert , behalve bij möchten
***Kijk de volgende slide

Slide 8 - Diapositive

Vervoeging 

Slide 9 - Diapositive

wissen
Deze moet je ook leren. 

Slide 10 - Diapositive

Ik weet wat er wordt bedoeld met "Modalverben"
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Vidéo

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 13 - Quiz

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 14 - Quiz

Was...... (wollen) du heute machen?
A
will
B
willst
C
wollst
D
wolst

Slide 15 - Quiz

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 16 - Quiz

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 17 - Quiz

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Slide 18 - Question ouverte

Kann ich kommen?
Diese Woche ................... ..... leider nicht kommen.

Slide 19 - Question ouverte

Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... .............
am liebsten, aber ohne Sahne

Slide 20 - Question ouverte

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig

Slide 21 - Question ouverte


Voorbeelden van Modalverben zijn:
können, laufen en müssen
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Welke werkwoorden zijn Modalverben?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, wissen
D
gehen, stehen, geben

Slide 23 - Quiz

Welke persoonlijke voornaamwoorden krijgen géén uitgang bij Modalverben?
A
Wir und Sie
B
Ihr und Er/sie/es
C
Ich und Wir
D
Ich und Er/sie/es

Slide 24 - Quiz

Wat is het kenmerk van Modalverben?
A
de klinker in de stam bij enkelvoud verandert...
B
de klinker blijft in de stam altijd hetzelfde...
C
alleen du heeft een uitgang (-st)
D
meervoud is zoals bij regelm. werkwoorden...

Slide 25 - Quiz

De klinker in de stam verandert naar welke letter bij
dürfen, können, mögen
(ezelsbruggetje: dure konijnen mogen aaien)

A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 26 - Quiz

Naar welke klinker verandert het werkwoord müssen in de stam?

(ezelsbruggetje: mus uitlaten)
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 27 - Quiz

Naar welke klinker verandert het werkwoord wollen in de stam?


A
a
B
o
C
i
D
u

Slide 28 - Quiz

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 29 - Question de remorquage

Heb je het gevoel dat je de Modalverben begrijpt?
A
Begrijp en ken het wel, komt goed! (100%)
B
Ken de rijtjes nog niet, maar snap wat de bedoeling is! (75%)
C
Ik snap het nu nog niet zo, maar komt wel (50%)
D
Ik vind het nog erg moeilijk (25%)

Slide 30 - Quiz

Lernziele erreicht?
  • Wat de werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen betekenen.
  • Hoe je de werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • De werkwoorden können, dürfen, müssen en wissen toepassen in een zin.

Slide 31 - Diapositive