Stijlfiguren worden vaak gebruikt in gedichten, verhalen en non-fictie, om iets op een bijzondere manier te zeggen.
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.
Éléments de cette leçon
Stijlfiguren
Stijlfiguren worden vaak gebruikt in gedichten, verhalen en non-fictie, om iets op een bijzondere manier te zeggen.
Slide 1 - Diapositive
Stijlfiguren
Stijlfiguren gebruik je om je woorden een gevoelswaarde mee te geven. Je kunt bijvoorbeeld met stijlfiguren iets afzwakken, iets overdrijven of een pijnlijke zaak juist verzachten!
Slide 2 - Diapositive
Jullie gaan de volgende stijlfiguren leren:
- Herhaling
- Opsomming
- Tegenstelling
- Paradox
- Eufemisme
- Hyperbool
- Understatement
- Ironie
- Sarcasme
- Pleonasme
- Tautologie
- Retorische vraag
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Pleonasme
Bij een pleonasme gebruik je meerdere woorden achter elkaar die eigenlijk hetzelfde zeggen. Zoals "een ronde cirkel". Vaak is het een stijlfout, maar soms wordt het ook bewust gebruikt om ergens de nadruk op te leggen.
Slide 5 - Diapositive
Voorbeelden pleonasme
lange slungel
mondeling bespreken
naar beneden dalen
nieuwe aanwinst
nog eens herhalen
noodzakelijke behoefte
omlaag vallen
opnieuw herhalen
groen gras
witte sneeuw
als eerste beginnen
blauwe smurf
bloeiende bloesem
grote reus
hardop voorlezen
houten plank
Slide 6 - Diapositive
Tautologie
Een tautologie is het benadrukken van een woord met een ander woord dat (zo goed als) dezelfde betekenis heeft.
"De zon schijnt gratis en voor niets"
Slide 7 - Diapositive
Voorbeelden TAUTOLOGIE
gratis en voor niets
één en dezelfde
leugen en bedrog / list en bedrog
roddel en achterklap
geheel en al
vast en zeker / zeker en vast
nooit ofte nimmer
voor eeuwig en altijd
afgelopen (over) en uit
klaar uit
bont en blauw
schots en scheef
keurig netjes
Slide 8 - Diapositive
Herhaling (repetitio)
voorbeeld:
Altijd november, altijd regen.
Altijd dit lege hart, altijd.
Ik ben het zat, zat, zat!!
Slide 9 - Diapositive
Opsomming
Er worden een aantal dingen opgesomd of op een rij gezet;
De premier was sloom, saai en slaapverwekkend.
Slide 10 - Diapositive
tegenstelling (antithese)
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor ze opvallen. Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.
Voorbeeld:
"Zij steunen elkaar door
dik en dun."
Slide 11 - Diapositive
Paradox
'Schijnbare tegenstelling': tegengestelde begrippen worden toch aan elkaar verbonden.
We moeten vechten voor de vrede.
Slide 12 - Diapositive
Het eufemisme
Dit gebruik je om je woorden te verzachten, zodat je minder kwetsend of hard overkomt.
Bijvoorbeeld: 'Hij zit tussen twee banen in'.
(Je bedoelt: 'Hij is werkeloos.')
Slide 13 - Diapositive
de hyperbool
De hyperbool gebruik je als je iets wilt overdrijven.
Bijvoorbeeld: 'Ik heb je nu al honderd keer gewaarschuwd!'
Slide 14 - Diapositive
Het understatement
Dit gebruik je om iets af te zwakken (vaak een beetje grappig bedoeld).
Bijvoorbeeld: 'Het was best lekker.' (Je bedoelt: 'Het was heerlijk!')
Slide 15 - Diapositive
Ironie
Je zegt iets, maar je bedoelt het tegenovergestelde. Het klinkt spottend, maar is meestal niet kwetsend bedoeld. Bijvoorbeeld:
"Je vindt het toch niet erg dat we al begonnen zijn?", zei de docent tegen een leerling die te laat kwam.
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Vidéo
Sarcasme
Bij sarcasme is er ook sprake van spot, maar dan van een minder vriendelijke soort. Bij sarcasme zijn de opmerkingen vaak kwetsend.
Slide 18 - Diapositive
Voorbeelden van sarcasme
" Vooral zo door gaan, dan kom je er wel!" Zegt de leraar tegen de slecht presterende leerling.
" Dat soort dingen moet je vooral doen, als je uit de gevangenis wilt blijven." Zegt de agent tegen de jonge crimineel.
Slide 19 - Diapositive
retorische vraag
Een retorische vraag is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. Je kunt het antwoord zelf namelijk al invullen .
Leraar tegen leerling: "Ga je nu even rechtzitten?"