TL3: spelling H6: foutloos schrijven

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Spelling

als voorbereiding op de toets spelling

Nieuw Nederlands: Hoofdstuk 1 t/m 6

Doelen:

Ik kan leestekens in een zin zetten

Ik kan een trema, een koppelteken en tussenletters gebruiken

Ik kan meervouden correct spellen

Ik kan werkwoorden correct spellen

Ik weet welke woorden ik aan elkaar of los moet spellen

Quiz

Van alles wat

Welk woord is juist gespeld?

1. on-hygienisch
2. onhygiënisch
3. onhygienisch
4. on-hygiënisch

Wat is goed?

1. chocoladeijs
2. chocolade-ijs
3. chocolade ijs

Wat is goed?

1. geintjes
2. geintje's

Wat is goed?

1. cameras
2. camera's

Wat is goed?

1. machines
2. machine's

Wat is het meervoud van
KAAS

1. kaazen
2. kazen
3. kaasen
4. kasen

Wat is het meervoud van
KOEKENPAN

1. pannenkoek
2. pannenkoeken
3. koekenpannen
4. koekenpanen

Wat is goed?

1. geitenkaas
2. geitekaas

Wat is goed?

1. rallys
2. rally's

Wat is goed?

1. garages
2. garage's

Wat is goed?

1. solos
2. solo's

Wat is goed?

1. mannenstem
2. mannestem

Wat is het meervoud van
mees

1. meesen
2. mezen
3. meezen
4. mesen

Waar ligt de klemtoon?
genie

1. ge
2. nie

Hoe schrijf je het meervoud van
genie

Waar ligt de klemtoon?
melodie

1. me
2. lo
3. die

Hoe schrijf je het meervoud van
melodie

Waar ligt de klemtoon?
ceremonie

1. ce
2. re
3. mo
4. nie

Hoe schrijf je het meervoud van
ceremonie

Welk woord is goed?

1. luisenleven
2. luizenleven
3. luiseleven
4. luizeleven

Hoe schrijf je: drieentwintig

1. drie-en-twintig
2. drieëntwintig
3. drietwintig
4. drieeentwintig

Hoe schrijf je: beinvloeden

1. be-invloeden
2. beïnvloedden
3. beïnvloeden
4. beinvloeden

Hoe schrijf je: autoonderdelen

1. autoonderdelen
2. auto-onderdelen
3. autonderdelen
4. autoönderdelen

Hoe schrijf je: astmaaanval

1. astmaanval
2. astmaáanval
3. astma-aanval
4. stamaanval

Hoe schrijf je: stereoinstallatie

1. stereo-installatie
2. stereoinstalatie
3. stereoïnstalatie
4. stereo-instalatie

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade

1. Juist
2. Onjuist

Juist of onjuist:
maandag

1. Juist
2. Onjuist

Juist of onjuist:
afrikaanse

1. Juist
2. Onjuist

Juist of onjuist:
Lotte zei: 'Wat een stomme toets.'

1. Juist
2. Onjuist

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Evaluatie

Lastigste onderdeel

Over welk onderdeel van de spelling wil je nog iets horen na de vakantie?