Present Simple

Welcome to today's English lesson!

With Ms Frijns
Background: Who is this?
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welcome to today's English lesson!

With Ms Frijns
Background: Who is this?

Slide 1 - Diapositive

By the end of this lesson, you...
...know what the present simple is. 
...understand how to use the present simple. 
...have worked on the weektask. 

Slide 2 - Diapositive

Table of Contents
  1. Questions of last week
  2. Explanation: Present Simple
  3. Work by yourselves

Slide 3 - Diapositive

Are Trump and Putin friends?

Slide 4 - Diapositive

What happens for us if Trump becomes president?

Slide 5 - Diapositive

Present Simple
Present = tegenwoordige tijd!

Slide 6 - Diapositive

Present Simple
I shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school. --> Zij lopen nooit naar school.
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 

Wat betekent 'present simple'?

Slide 7 - Diapositive

Present Simple
I shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school. --> Ik loop nooit naar school.
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 

Wat betekent 'present simple'?
Present simple betekent 'tegenwoordige tijd'

Slide 8 - Diapositive

Present Simple
Voorbeelden:
I shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school. --> Ik loop nooit naar school.
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 

Wat betekent 'present simple'?
 'tegenwoordige tijd'

Slide 9 - Diapositive

Present Simple
De present simple is de tegenwoordige tijd


timer
1:00

Slide 10 - Diapositive

The Present Simple: gebruik
I shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school.  --> Ik loop nooit naar school. 
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 


Waaraan kan ik zien dat het de tegenwoordige tijd is?

                   

Slide 11 - Diapositive

The Present Simple: gebruik
shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school.  --> Ik loop nooit naar school. 
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 


Waaraan kan ik zien dat het de tegenwoordige tijd is?
Aan het werkwoord van de zin!
                   

Slide 12 - Diapositive

The Present Simple: gebruik
shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school.  --> Ik loop nooit naar school. 
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 


Waaraan kan ik zien dat het de tegenwoordige tijd is?
Aan het werkwoord van de zin!
                   

Slide 13 - Diapositive

The Present Simple: gebruik
shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school.  --> Ik loop nooit naar school. 
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 


Wanneer gebruik je de present simple?

                   

Slide 14 - Diapositive

The Present Simple: gebruik
shower every day --> Ik douche elke dag.
They never walk to school.  --> Ik loop nooit naar school. 
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. 


Wanneer gebruik je de present simple?
1. feiten
2. gewoontes
3. regelmatige gebeurtenissen
                   

Slide 15 - Diapositive

The Present Simple: gebruik
shower every day --> Ik douche elke dag. (gewoonte)
They never walk to school.  --> Ik loop nooit naar school. (feit)
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. (regelmatige gebeurtenis)

Wanneer gebruik je de present simple?
1. feiten
2. gewoontes
3. regelmatige gebeurtenissen
                   

Slide 16 - Diapositive

The Present Simple: gebruik
shower every day --> Ik douche elke dag. (gewoonte)
They never walk to school.  --> Ik loop nooit naar school. (feit)
We often go to the movies. --> Wij gaan vaak naar de film. (regelmatige gebeurtenis)

Wanneer gebruik je de present simple?
1. feiten
2. gewoontes
3. regelmatige gebeurtenissen
                   
Dit zie je aan: 
signaalwoorden!

Slide 17 - Diapositive

Voorbeelden van signaalwoorden
Always
Never
Often
Sometimes
Every week

Altijd
Nooit
Vaak
Soms
Elke week

Slide 18 - Diapositive

Present Simple
De present simple is de tegenwoordige tijd

Wanneer gebruik je de present simple?
Je gebruikt de present simple bij feiten, gewoontes en regelmatige gebeurtenissen. Dit kun je zien aan de signaalwoorden (bijvoorbeeld: always, never, often, sometimes, every day/ week)
Hoe maak je de present simple? 
Je gebruikt voor de present simple het hele werkwoord. Bij he/ she/ it zet je hier een 's' achter. 

Voorbeeldzinnen:
I take the bus to school every day. 

timer
5:00

Slide 19 - Diapositive

Present Simple: vorm
Hoe maak je de present simple?
hele werkwoord

I work every Sunday.              (to) work
They usually call back.          (to) call
We often clean my room.    (to) clean  

Slide 20 - Diapositive

Present Simple: shit-regel
Hoe ziet de present simple eruit?
Bij she/ he/ it: hele werkwoord + s

I work every Sunday.              (to) work
They usually call back.          (to) call
We often clean my room.    (to) clean  

Slide 21 - Diapositive

Present Simple: shit-regel
Hoe ziet de present simple eruit?
Bij she/ he/ it: hele werkwoord + s

I work every Sunday.              She works every Sunday. 
They usually call back.          He usually calls back. 
We often clean my room.    It often cleans my room. 


Slide 22 - Diapositive

Present Simple: shit-regel
Hoe ziet de present simple eruit?
Bij she/ he/ it: hele werkwoord + s / es

She washes her car every day.          (to) wash
The dog always splashes around.   (to) splash
She never guesses right.                     (to) guess
He goes to the gym often.                   (to) go


Slide 23 - Diapositive

Present Simple: shit-regel
Wat is de SHIT-regel?
Bij she/ he/ it: hele werkwoord + s / es

Voorbeeld:
Hannah always sleeps eight hours. 
(In deze zin kun je 'Hannah' vervangen voor 'she'.)
timer
3:00

Slide 24 - Diapositive

Let's practise!

Slide 25 - Diapositive

I always                                   to work. (walk)
We never                                  by plane. (travel)
walk
walks
travel
travels

Slide 26 - Question de remorquage

 You sometimes                                pancakes. (eat)
She often                                  by plane. (text)
eat
eats
text
texts

Slide 27 - Question de remorquage

 The dog never                                 . (bite)
Clara                                 tea in the morning. (drink)
bite
bites
drink
drinks

Slide 28 - Question de remorquage

Complete the sentence using the present simple:
You always ... loudly. (speak)

Slide 29 - Question ouverte

Complete the sentence using the present simple:

Cody and Nina often ... at that table. (sit)

Slide 30 - Question ouverte

Complete the sentence using the present simple:
She usually ... her own fruit. (grow)

Slide 31 - Question ouverte

Complete the sentence using the present simple:

The horse never ... the street. (cross)

Slide 32 - Question ouverte

Complete the sentence using the present simple:

You ... never at the park. (be)

Slide 33 - Question ouverte

Over to you...
Work on the weektask!

Slide 34 - Diapositive

Looking back...

Slide 35 - Diapositive