Clase 1


Clase 2
 ¡Qué aproveche!

thema: eten
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon


Clase 2
 ¡Qué aproveche!

thema: eten

Slide 1 - Diapositive

Información P2
13-12-24: Toets C2 (weging 3) 
Bonus: el menú del día

10-01-25: PO mi mejor amigo (weging 1)

Na toetsweek 2: toets C3 (weging 3) 

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen/toetsstof C2
- Vocabulario 2.1 t/m 2.4 L-R (P.79 & 80 van je WB)
- Frases clave L-R / R-L (Bron E + J, TB, P. 20 & 23)
- Vraagzinnen en vraagwoorden (Bron D, TB. P. 20)
- Werkwoorden met klinkerwisseling van e → ie (Bron G, TB. P. 21)
- Aanwijzend voornaamwoord (Bron I, TB, P.23)
- Werkwoorden in de presente & presente perfecto

Slide 3 - Diapositive

Conjugaciones
1. Ga naar verbuga.eu

2. Oefen de onderstaande werkwoorden in de presente en presente (pretérito) perfecto. 

3. Lees goed welke tijd er van je wordt verwacht vóór je het antwoord typt. 

verbos: 
Hablar, comer, escribir, buscar, leer, vivir, ser, tener, estar, saber, poner, dar, salir, empezar, perder, preferir

10 minuten in volledige stilte
timer
10:00000

Slide 4 - Diapositive

Vocabulario
estudiar: 
Vocabulario 2.1


Volgende week krijgen jullie een formatief S.O. , neem dit dus serieus.  

Slide 5 - Diapositive

Introducción capítulo 2
  1.  Leemos el texto en página 16
  2. Haz ejercicio 1 y 2 en tu libro de ejercicios
  3. Eerder klaar? Maak alvast opdracht 12, 13, 14, 15
timer
15:00

Slide 6 - Diapositive

Las palabras interrogativas
  1.  Bekijk de video over de vraagwoorden en schrijf mee.
  2. Lees bron D in je tekstboek. 
  3. Maak oefening 12, 13, 14 & 15 in je werkboek.
  4. Lees de oefeningen goed. 
  5. Eerder klaar? leer vocabulaire 2.1 

Slide 7 - Diapositive

vocabulario 2.1
Qué significa:

'la mesa'
A
De groente
B
De smaak
C
De tafel
D
De kaas

Slide 8 - Quiz

vocabulario 2.1
Qué significa:

'el pollo'
A
De soep
B
De kip
C
De kaas
D
De ober

Slide 9 - Quiz

vocabulario 2.1
Qué significa:

'tener hambre'
A
Dorst hebben
B
Nemen, drinken
C
denken
D
Honger hebben

Slide 10 - Quiz

vocabulario 2.1
Qué significa:

'cocinar'
A
Koken
B
Proeven, proberen
C
Bereiden, klaarmaken
D
Gezond

Slide 11 - Quiz

Los deberes
Estudiar:
- Verbos en el presente y el presente perfecto.
- Vocabulario 2.1 y 2.2


Hacer:
- Ejercicio 12, 13, 14 y 15

Slide 12 - Diapositive