Signaalwoorden
1 / 13
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?
in het Duits, welke
ken je?
Slide 2 - Carte mentale
Vertaal: aber
Slide 3 - Question ouverte
Vertaal: zum Beispiel
Slide 4 - Question ouverte
Vertaal: jedoch
Slide 5 - Question ouverte
in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen
Slide 6 - Question de remorquage
Vertaal: weil, da
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat
Slide 7 - Quiz
Vertaal: laut
A
volgens
B
overigens
Slide 8 - Quiz
Vertaal: Gegensatz
Slide 9 - Question ouverte
Vertaal: Nachteil oder Vorteil
Slide 10 - Question ouverte
Wat betekent het woord schliessen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten
Slide 11 - Quiz
dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea
volgens de 3e alinea
goed
fout
Slide 12 - Sondage
Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
goed
fout
