2D 6 juni 2024

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

6 juin 2024

Jeudi 6 juin 2024

Auguste Renoir, 1875

Le programme et les buts

Le programme:
- les mots de la semaine: la piqûre/ l'infirmière / l'infirmier

- corriger les devoirs

- récapituler la grammaire et le vocabulaire

Les buts

Aan het einde van de les:

- 

Le programme et les buts

Le programme:

- les mots de la semaine: la piqûre/ l'infirmière / l'infirmier

- corriger les devoirs

- récapituler la grammaire et le vocabulaire 

jullie gaan elkaar vragen stellen en beantwoorden

- remplir un questionnaire

Les buts

Aan het einde van de les:

- kan ik in het Frans vragen stellen over sport en voeding

Kylian Mbappé - footballeur français

Qui connaît Kylian Mbappé ?

Qu'est-ce qu'il mange ?  -> questions des enfants

Vocabulaire de la nourriture des sportifs

le régime - het dieet

le petit-dej' de champion (petit-déjeuner) - het ontbijt van kampioenen

les féculents - de koolhydraten (voedsel rijk aan koolhydraten bv. brood)

l'entraînement - de training

s'entraîner - trainen       

je m'entraîne tous les jours - ik train elke dag

légumes et fruits frais - verse groente en fruit

le goûter - het tussendoortje

Vocabulaire de la nourriture des sportifs

le régime - het dieet

le petit-dej' de champion (petit-déjeuner) - het ontbijt van kampioenen

les féculents - de koolhydraten (voedsel rijk aan koolhydraten bv. brood)

l'entraînement - de training

s'entraîner - trainen       

je m'entraîne tous les jours - ik train elke dag

légumes et fruits frais - verse groente en fruit

le goûter - het tussendoortje   --> het woord voor volgende week

Vul in 1 of 2 Franse zinnen met de woorden
piqûre, infirmier / infirmière

Exercice 31

A 1) waar - où       2) hoe - comment    3) wie - qui

C 1) Comment est-ce que tu t'appelles ?

  2) Tu habites où ?

  3) Qu'est-ce que tu fais comme sport ?

  4) Tu fais du sport combien de fois par semaine ?

  5) Qui est ton footballeur préféré ?

Exercice 31

D

   1) Tu es où ?

   2) Qu'est-ce que tu fais ?

   3) Avec qui tu joues ?

   4) Comment il s'appelle ?

   5) Combien de matchs vous avez gagné ?

   6) Pourquoi est-ce que tu joues au tennis ?

Exercice 31

E  

1) Comment elle s'appelle ? / Comment est-ce qu'elle s'appelle?

2) Elle habite où? / Où est-ce qu'elle habite?

3) Qu'est-ce que elle fait comme sport ?

4) Quand est son anniversaire ? /
Quand est-ce qu'est son anniversaire ?

5) Elle a qui dans sa famille ? / Qui est-ce qu'elle a dans sa famille ? 

Welke 3 manieren van vragen stellen in het Frans ken je?

Waarop moet je letten bij 

qu'est-ce que ?

Vragen stellen?

• Extra uitleg?
• Faites ex. 33  à la page 39
  Fini ? Klaar? --> leer voca A, B, C, E, F, G (pp. 40-42)

Poser des questions à un camarade (klasgenoot)

Wat?	Bedenk i n het Frans 2 vragen aan een klasgenoot (je weet niet wie). 1 vraag over sport en 1 vraag over eten . Let OP: geen vragen overschrijven uit voca C en G! Bedenk zelf nieuwe vragen. Daarna zal een klasgenoot de vragen beantwoorden. Jullie gaan dus elkaars vragen beantwoorden.
Waarom?	Handige oefening voor het spreken en ook voor de toets
Hoe?	Schrijf 2 vragen op de Post-it, zet je naam erbij . Laat genoeg ruimte over om een antwoord op te schrijven. De docent zal de Post-its met vragen ophalen en uitdelen. Daarna geef je antwoord op de vragen die je hebt gekregen. Zet ook je naam erbij!
Hoe lang?	3 minuten vragen stellen, 3 minuten antwoord schrijven.
Hulp?	Gebruik de woordenlijst op pp. 40-41, en op p. 167-174. Je mag naar de docent komen als je hulp nodig hebt.
Klaar?	Als je klaar bent, mag je vocabulaire, A t/m G herhalen.

Questionnaire - vragenlijst

www.bsot.nl/studenten

Docent code:      RIZ-514

Klas / groep:     2D

Questionnaire - vragenlijst

www.bsot.nl/studenten      Docent code:      RIZ-514      Klas / groep:     2D

bepraten = bespreken

presteren = doen / iets goed doen

ten koste van = (negatief ) /   in het nadeel van

kwaad = boos

slap optreden = niet sterk genoeg handelen / doen

driftig = opvliegend / snel geïrriteerd

aarzelend = niet zeker / twijfelend