Chapitre 5, Bron Extra (ww op -er en -re)

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

V3, Chapitre 5, Bron Extra

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

Aan het eind van deze les... 

• ... ken ik de regelmatige werkwoorden op -er.
• ... ken ik de regelmatige werkwoorden op -re.

Activités en cours

• Uitleg: werkwoorden
• Extra opdrachten 

Even voorkennis testen:
Hoeveel verschillende groepen regelmatige werkwoorden zijn er?

1. 2
2. 3
3. 4
4. 5

Van welke groep werkwoorden zijn er de meeste?

1. van de -er werkwoorden zoals parler
2. van de -ir werkwoorden zoals finir
3. van de -re werkwoorden zoals perdre
4. van de onregelmatige werkwoorden

Welk werkwoord past niet in het rijtje?

1. perdre
2. écouter
3. attendre
4. vendre

Van welk werkwoord zijn dit de uitgangen?
-e | -es | -e | -ons | -ez | -ent

1. oublier
2. attendre
3. pouvoir
4. remplir

Frans

-er werkwoorden

-re werkwoorden

Daarnaast zijn er onregelmatige werkwoorden zoals avoir, être, aller, faire, pouvoir, vouloir, etc.

Passé composé regelmatige ww op -er

• J'ai parlé = ik heb gepraat
• Tu as parlé = jij hebt gepraat
• Il a parlé = etc. 
• Elle a parlé
• On a parlé 
• Nous avons parlé 
• Vous avez parlé
• Ils ont parlé
• Elles ont parlé

Passé composé regelmatige ww op -re

• J'ai répondu = ik heb geantwoord 
• Tu as répondu = jij hebt geantwoord 
• Il a répondu = etc. 
• Elle a répondu 
• On a répondu 
• Nous avons répondu 
• Vous avez répondu 
• Ils ont répondu 
• Elles ont répondu 

Regelmatige ww op -re

Veel werkwoorden in het Frans eindigen op -re. 

Bijvoorbeeld:

• attendre (wachten)
• entendre (horen)
• répondre (antwoorden)
• vendre (verkopen)
• rendre (teruggeven)
• perdre (verliezen)

Welke uitgangen horen bij welke groep werkwoorden?

-ER

-RE

-ER

-RE

-e

-es

-e

-ons

-ez

-ent

-s

-s

- -

-ons

-ez

-ent

Welk vorm is goed in de présent?

attendre - j'

1. j'attende
2. j'attendis
3. j'attends
4. j'attendre

Welk vorm is goed?

perdre - tu

1. tu perdes
2. tu perdis
3. tu perds
4. tu perdu

Vertaal N-F:

u antwoordt

1. vous répondons
2. vous répondissez
3. vous répondrez
4. vous répondez

Vertaal N-F:

zij verkopen

1. ils vendre
2. ils vendons
3. il vend
4. ils vendent

Welk vorm is goed?

habiter - tu

1. tu habites
2. tu habitis
3. tu habits
4. tu habiter

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

Aan het eind van deze les... 

• ... ken ik de regelmatige werkwoorden op -er.
• ... ken ik de regelmatige werkwoorden op -re.