H11.4 Warmte: opwarmen en afkoelen

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

H11.4 Warmte: opwarmen en afkoelen

Doelen

Je leert wat temperatuur is.

Je leert over het opwarmen en afkoelen van materialen. 

Je kan het begrip warmtegeleiding gebruiken in verschillende situaties. 

In welke eenheden kunnen we temperatuur meten?

Temperatuur

Temperatuur meten we in:

• Kelvin (K)
• 0 K is de laagst haalbare temperatuur. (Absolute nulpunt)

• Graden Celsius (^oC)
• 0 ^oC = 237,15 K

Waarom kan de temperatuur niet lager worden dan 0 K?

Thermische energie

Thermische energie

Temperatuur is de gemiddelde hoeveelheid thermische energie.

Bestaat voornamelijk uit:

• Kinetische energie
• Rotatie energie
• Vibratie energie

Thermische energie

Waarom kan de temperatuur niet lager worden dan 0 K?

Warmte stroomt netto altijd van

1. lage naar hoge temperatuur
2. hoge naar lage temperatuur
3. hoog naar laag en van laag naar hoog

Warmte

• Temperatuurverschil zorgt voor warmte (Q).

• Dit is de energie die van het warme naar het koude voorwerp stroomt. 

Warmte

Alle voorwerpen stijgen even snel in temperatuur.

1. Waar
2. Niet waar

Soortelijke warmte

Worden de pannen even snel warm??

Soortelijke warmte

De hoeveelheid energie die nodig is om 1 kg van een stof 1 K in temperatuur te laten stijgen. 

Soortelijke warmte

De soortelijke warmte is een stofeigenschap en is te vinden in BiNaS tabel 8 t/m 12.

Q=c⋅m⋅ΔT

Q: Warmte (J)

c: Soortelijke warmte (Jkg^-1K^-1)

m: Massa (kg)

ΔT: Temperatuur verandering (K)

Welke vloer voelt het koudst aan?
(Ga ervan uit de de temperatuur in iedere kamer hetzelfde is)

Warmte geleiding

Niet alle stoffen geleiden warmte even goed. 

Dit wordt aangegeven met de warmtegeleidingscoëfficiënt.

Maak opgave 26, 29, 31 en 34

Het kost veel energie om een stof met een hoge soortelijke warmte te verwarmen.

1. Waar
2. Niet waar
3. Er is geen verband tussen energie en soortelijke warmte.

Stoffen met een hoge warmtegeleidingscoëfficiënt voelen bij kamertemperatuur warm aan.

1. Waar
2. Niet waar
3. Er is geen verband tussen deze grootheden.