Grammatica I

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

> Ik kan een tekst over sport en hobby's begrijpen.

> Ik kan de werkwoorden "maken/doen, hebben en zijn" toepassen.

Slide 2 - Diapositive


Aujourd'hui: mercredi 4 octobre
> Finir exercices 5 et 6
    -> lire
> Corriger exercices 5 et 6
> Répéter les verbes "faire", "avoir" et "être"

Slide 3 - Diapositive

Quoi? Afmaken opdr. 5 en 6 op blz 11, 12 en 13
Comment? In je boek/zelfstandig
Durée? 10 minuten
Aide? boek, klasgenoot, docent
Fini? Extra blaadjes of lezen
Pourquoi? Om te leren een tekst te begrijpen over sport en hobby's in het Frans.

Slide 4 - Diapositive

Tekst
Quoi? Noteer zo veel mogelijk vormen van het werkwoord.
Comment? In groepen van 3
Aide? Boek + groepsgenoten
Durée? 1,5 minuut
Fini? Klassikaal bespreken
Pourquoi? Om te weten welke vormen van de werkwoorden jullie nog kennen.

Slide 5 - Diapositive

Tekst
Le morphion
Quoi? Vul je juiste werkwoorden in 
Comment? In  4 groepen
Aide? NIET!
Résultat? Wie wint, verdient een prijs!
Objectif:
Ik kan de werkwoorden "doen/maken", "hebben" en "zijn" toepassen.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

> Ik kan een tekst over sport en hobby's begrijpen.

> Ik kan de werkwoorden "maken/doen, hebben en zijn" toepassen.

Slide 8 - Diapositive

Tekst
> Wat betekenen "être en avoir"' ?
> Wat zijn de vormen van être en avoir?
> Wat is het verschil tussen avoir en être?
> Wat is het verschil tussen avoir en être en regarder?

Slide 9 - Diapositive

Tekst
être = zijn 
Je suis = ik ben
Tu es = jij bent
Il est/elle est/on est = hij is/ zij is/ men is
Nous sommes = wij zijn
Vous êtes = jullie zijn/ u bent
Ils / elles sont = zij zijn

Slide 10 - Diapositive

Tekst
avoir = hebben
J'ai = ik heb
Tu as = jij hebt
Il a/elle a/on a= hij heeft / zij heeft/ men heeft
Nous avons = wij hebben
Vous avez = jullie hebben/ u heeft
Ils / elles ont = zij hebben

Slide 11 - Diapositive

Tekst
Aantekening : faire = maken/doen
Je fais = ik doe/maak
Tu fais = jij doet/maakt
Il/elle/on = hij/zij/men doet/maakt
Nous faisons= wij doen/maken
Vous faites = jullie hebben/ u heeft
Ils / elles font = zij doen/maken

Slide 12 - Diapositive

Tekst
Quoi? maak opdr. 8 op blz 14,15 en 16
Comment? In je boek
Aide? Boek, klasgenoot, docent
Durée? tot 12:00
Fini? Maak de extra blaadjes of lezen
Pourquoi?
Ik kan de werkwoorden "doen/maken", "hebben" en "zijn" toepassen.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

> Ik kan een tekst over sport en hobby's begrijpen.

> Ik kan de werkwoorden "maken/doen, hebben en zijn" toepassen.

Slide 15 - Diapositive


Aujourd'hui: mercredi 11 octobre
> Jouer un quiz ( 10 minutes)
> L'explication (7 minutes)
> Jouer un jeu (15 minutes)
> deux vérités et un mensonge (10 minutes)

Slide 16 - Diapositive

Vul de juiste vorm van "avoir" in.
Nous .......

Slide 17 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van "être" in.
Ils .......

Slide 18 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van "faire" in.
Je ........

Slide 19 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van "être" in.
Vous ........

Slide 20 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van "faire" in.
Nous ........

Slide 21 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van "avoir" in.
J'........

Slide 22 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van "être" in.
Tu ....

Slide 23 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van "faire" in.
Elles

Slide 24 - Question ouverte

Tekst
Aantekening : vertellen over sport/hobby
Bestaat uit faire + de
Vormen van "de"
Mannelijke sport = du (le hockey)
Vrouwelijke sport = de la (la danse)
Meervoudige sport = des (les boules)
Stomme H = de l' (l'équitation)

Voorbeeld: je fais du foot

Slide 25 - Diapositive

Tekst
Quoi? Boter - kaas - eieren
Comment? Op het bord
Aide? Geen hulp
Durée? Tot de eerste 3 op een rij heeft.

Pourquoi? Om te oefenen met de werkwoorden "zijn", "hebben" en "doen/maken".

Slide 26 - Diapositive

Tekst
Ga per groep achter je nummer staan.

Groep 1: Inês, Levi, Jaelynn, Ramon, Dewi, Owen

Groep 2: Akin, Jamie, Sarah, Noah, Finn

Groep 3: Sienna, Ilayda, Jennifer, Kaya, Timo

Groep 4: Amani, Sanne, Valerie, Zoëy, Anouk

Slide 27 - Diapositive

Tekst
Hoe werkt le morpion:
1) De voorste in de rij loopt naar het bord (met stift).
2)Hij/zij kiest een vakje in het veld.
3) Om de plek te verdienen, vul je het woord in.
4) De speler loopt terug en geeft de stift aan de voorste in de rij.
5) De speler sluit achterin de rij.

Slide 28 - Diapositive

Tekst
Deux vérités et un mensonge:
1. Je joue de la guitare.
2. Je fais du musculation.
3. Je fais de la danse.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Slide 31 - Diapositive

> Ik kan een tekst over sport en hobby's begrijpen.

> Ik kan de werkwoorden "maken/doen", "hebben" en "zijn" toepassen.

Slide 32 - Diapositive


Aujourd'hui: lundi 30 octobre
> Comment tu te sens?
> Répéter "avoir", "être" et "faire".
> Jouer un Blooket

Slide 33 - Diapositive

Tekst
Aantekening: Hoe voel je je?
Vraag: Comment tu te sens?
            = Hoe voel jij je?
Antwoord: Je me sens ......
             = Ik voel mij ....... 
                [sju mu san]

Gevoelens op blad met pompoenen!

Slide 34 - Diapositive

Tekst

Slide 35 - Diapositive

Quoi? Maak de opdracht
Comment? In groepjes van 3
Aide? geen hulp -> GEEN OVERLEG
Durée? 2 minuten per ronde
Fini? Doordraaien van de placemat

Slide 36 - Diapositive

Exercice 1:
1. het bericht
2. een beetje
3. de passie
4. oké
5. lezen
6. de speler
7. veel
Exercice 2:
1. zwaar
2. nogal
3. Ik ren
4. aanvallen
5. winnen
6. tegen
7. sterk
Exercice 3:
1. ik doe
2. men is
3. u heeft
4. Ik ben
5. zij hebben
6. Jij maakt
7. Wij doen

Slide 37 - Diapositive

Exercice 1:
1. le message
2. un peu
3. la passion
4. d'accord
5. lire
6. le joueur
7. beaucoup
Exercice 2:
1. dur
2. assez
3. Je cours
4. attaquer
5. gagner
6. contre
7. fort
Exercice 3:
1. je fais
2. on est
3. vous avez
4. Je suis
5. ils/elles ont
6. Tu fais
7. Nous faisons

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

> Ik kan de werkwoorden "maken/doen", "hebben" en "zijn" toepassen.

> Ik kan het delend lidwoord  "de" toepassen na het werkwoord "faire".

Slide 40 - Diapositive


Aujourd'hui: lundi 6 novembre
> Parler
> L'explication "de"
> Faire exercice 8
> Corriger exercice 8

Slide 41 - Diapositive

Tekst
Du, de la, de l' en de:
> Hoe zat dit ook alweer?
> Na welk werkwoord gebruiken?
> Wanneer welke?

Slide 42 - Diapositive

Tekst
Aantekening : vertellen over sport/hobby
Bestaat uit faire + de
Vormen van "de"
Mannelijke sport = du (le hockey)
Vrouwelijke sport = de la (la danse)
Meervoudige sport = des (les boules)
Stomme H = de l' (l'équitation)

Voorbeeld: je fais du foot

Slide 43 - Diapositive

Oefening: praten over sport.
1. Je fais .................... (le foot).
2. Nous faisons ................ (la natation)
3. Tu fais ..................... (l'équitation).
4. Elle fait ..................... (la gym)
timer
1:00

Slide 44 - Diapositive

Oefening: praten over sport.
1. Je fais du (le foot).
2. Nous faisons de la (la natation)
3. Tu fais de l' (l'équitation).
4. Elle fait de la . (la gym)
timer
0:20

Slide 45 - Diapositive

Quoi? opdr. 8 op blz 41 
Comment? In je boek
Aide? blz 14 en 15
Durée? Tot 11:55

Pourquoi? Om te oefenen met de werkwoorden "zijn", "hebben" en "doen/maken".

Slide 46 - Diapositive