50: Kasus

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Woche: fünfzig

Lernziele für heute:

1. Wie geht das mit dem Kasus?

Hausaufgaben:

Schreib mir eine Email (sehe Magister) und mache diese LessonUp: Naamvallen: wisselvoorzetsels & ein-Gruppe

Wat zijn naamvallen?

1. BOX
2. KOLOM
3. RIJ
   

Stap 1: BOX

Stap 2: Kolom

Stap 3: RIJ

1. BOX
2. KOLOM
3. RIJ
   

1. aus 2. bei. 3. mit 4. nach 5. seit 6. von 7. zu

altijd 3e naamval!

aus	uit
bei	bij
mit	met
nach	naar (plaatsen)/na
seit	sinds
von	von
zu	te/naar (personen/gebouwen)

Ich gehe mit mein....... Bruder ins Urlaub.

Nach d.......Schule (v) werde ich sofort arbeiten.

1. bis 2. durch 3. für 4. gegen 5. ohne
6. um

altijd 4e naamval!

bis	tot
durch	door
für	voor
gegen	tegen
ohne	zonder
um	om

Das Wasser ist für d... Mann.

Ohne sein.....Frau, kommt er nicht.

1. an 2. auf 3. hinter 4. in 5. neben
6. über 7. unter 8. vor 9. zwischen

3e of 4e naamval!

an	aan
auf	op
hinter	achter
in	in
neben	naast
über	over
unter	onder
vor	voor (plek of tijd)
zwischen	tussen

3e of 4e naamval

• 3e = waar
• 4e = waarheen
  

Ich bin in d..... Schwimmbad (o).

Ich gehe in d..... Schwimmbad (o).

1. BOX
2. KOLOM
3. RIJ
   

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

1. zin vragend maken
2. wie / wat + pv
3. wie / wat + onderwerp + gezegde
4. aan wie / voor wie

1. BOX
2. KOLOM
3. RIJ