4H Signaalwoorden

Signaalwoorden

Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en tekstdelen. Signaalwoorden helpen je de tekst beter te begrijpen. Wanneer je teksten Engels leest, kijk dan of je signaalwoorden kunt vinden.


1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden

Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en tekstdelen. Signaalwoorden helpen je de tekst beter te begrijpen. Wanneer je teksten Engels leest, kijk dan of je signaalwoorden kunt vinden.


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Signaalwoorden: oefening
- Uitbreiding                          - Tijd
- Tegenstelling                     - Voorwaarde
- Reden/oorzaak                 - Vergelijking/voorbeeld
- Gevolg/conclusie

Slide 9 - Diapositive

He should not be doing this job, ... he was not trained for it.
A
despite
B
however
C
since
D
such as

Slide 10 - Quiz

Welk signaal woord in de tekst geeft een tegenstelling aan?

Slide 11 - Question ouverte

Which one is not a linking word?
A
because
B
article
C
therefore
D
as a result

Slide 12 - Quiz

Which linking word means "echter"?
A
Therefore
B
Because
C
However
D
Moreover

Slide 13 - Quiz

Welke van de volgende 'linking words' geeft een reden aan?
A
until
B
because
C
before
D
but

Slide 14 - Quiz

Welke van deze is GEEN linking word van tegenstelling?
A
even so,
B
however,
C
consequently
D
despite

Slide 15 - Quiz

What linking word shows a cause?
A
Despite
B
So
C
However
D
Due to

Slide 16 - Quiz

What linking words show an effect?
A
So
B
Since
C
Within
D
Also

Slide 17 - Quiz

Welke zin heeft geen linking word?
A
The job was boring so I resigned.
B
He did not stop working although it was midnight.
C
I'm hungry but the fridge in empty.
D
He must have been angry, the window was broken.

Slide 18 - Quiz

Welke 'linking words' gebruik je om meer informatie te geven?
A
also
B
first
C
however
D
too

Slide 19 - Quiz

Welke van de volgende 'linking words' geeft een tegenargument aan?
A
until
B
because
C
before
D
but

Slide 20 - Quiz

linking word
Welke is GEEN tegenstelling?
A
but
B
instead
C
as a result
D
whereas

Slide 21 - Quiz

Linking word to show: ADDITION
A
Importantly
B
Moreover
C
Nonetheless
D
Finally

Slide 22 - Quiz

Which linking words express time?
A
as soon as
B
during
C
because
D
so as to

Slide 23 - Quiz

Welke 'linking words' gebruik je om een voorbeeld te geven?
A
However
B
For example
C
Next
D
Such as

Slide 24 - Quiz

Welk linking word gebruik je om een tegenstelling aan te geven?
A
besides
B
such as
C
consequently
D
on the contrary

Slide 25 - Quiz

Welke van de volgende 'linking words' geeft een reden aan?
A
so
B
because
C
and
D
but

Slide 26 - Quiz

Which linking word belongs to which category?
vergelijking
tijd
gevolg/conclusie
tegenstelling
as a result
however
until
such as

Slide 27 - Question de remorquage

Welke van de volgende 'linking words' geeft een reden aan?
A
until
B
because
C
before
D
but

Slide 28 - Quiz

Welke van de volgende 'linking words' geeft een tegenargument aan?
A
so
B
because
C
and
D
but

Slide 29 - Quiz


Welke is geen tegenstelling?
A
but
B
instead
C
as a result
D
whereas

Slide 30 - Quiz

Welk linking word gebruik je om een volgorde aan te geven?
A
moreover
B
lastly
C
for instance
D
instead

Slide 31 - Quiz

Which linking word belongs to which category?
voorbeeld
samenvatting
oorzaak/gevolg
tegenstelling
toevoeging (addition)
moreover
however
thus
for instance
since

Slide 32 - Question de remorquage

Welke 'linking words' gebruik je om een voorbeeld te geven?
A
However
B
For example
C
Next
D
Such as

Slide 33 - Quiz

Welk linking word gebruik je om een gevolg aan te geven?
A
so
B
such as
C
even so
D
yet

Slide 34 - Quiz

Welke van de volgende 'linking words' geeft een reden aan?
A
so
B
because
C
and
D
but

Slide 35 - Quiz

consequently
(gevolg/conclusie)
A
kortom
B
met als gevolg
C
op dezelfde manier
D
terwijl

Slide 36 - Quiz

meanwhile
(tijd)
A
zodra
B
evenals
C
ondertussen
D
toch

Slide 37 - Quiz

despite
(tegenstelling)
A
omdat
B
tenslotte
C
op dezelfde manier
D
ondanks

Slide 38 - Quiz

besides
(uitbreiding)
A
hoewel
B
bovendien
C
tegenwoordig
D
desondanks

Slide 39 - Quiz

gevolg/conclusie
voorwaarde
reden/oorzaak
uitbreiding
tegenstelling
vergelijking/voorbeeld
however
moreover
unless
therefore
likewise
since

Slide 40 - Question de remorquage

There are several countries within Europe that do not have a president. England, ___, has a monarch.
A
for example
B
though
C
therefore
D
as a result

Slide 41 - Quiz

I'm absolutely fond of animals. ____ I'm vegan and I don't wear any clothes made of fur.
A
Therefore
B
However
C
Except
D
Because

Slide 42 - Quiz

Recently there was a vast outbreak of chicken pox ____ people choosing not to get vaccinated.
A
as well as
B
despite
C
thus
D
due to

Slide 43 - Quiz