Oefenen met beeldspraak, stijlfiguren en rijm

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Oefenen met stijlfiguren, beeldspraak en rijm

Lesdoel: 

Onderscheid maken tussen de verschillende vormen van beeldspraak, de verschillende stijlfiguren en de verschillende vormen van rijm

Bij een metafoor heb je....

1. Alleen maar een beeld
2. Een beeld en de werkelijkheid
3. altijd het woordje ALS

1. Welke vorm van beeldspraak zie je hier?

1. Metafoor
2. Personificatie
3. Vergelijking
4. Metonymia

2. Welke vorm van beeldspraak?

Hij is een sluwe vos.

1. Vergelijking
2. Personificatie
3. Metafoor
4. Beeldspraak

3. Welke vorm van beeldspraak zie je hier?

Wat een nachtegaal is die zangeres!

1. Vergelijking
2. Personificatie
3. Metafoor
4. Synesthesie

4. Is dit een vergelijking of een metafoor?

Wie de schoen past, trekke hem aan.

1. vergelijking
2. metafoor

5. Hij is zo sterk als een beer = een metafoor. Juist of onjuist?

1. onjuist
2. juist

6. Welke zin bevat een metafoor?

1. Jouw ogen zijn als sterren.
2. Wat een boom van een kerel.
3. Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
4. Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

7. Wat is een voorbeeld van een metafoor?

1. De tijd kruipt voorbij.
2. Onze tuin snakt naar regen.
3. De camping bevond zich aan de voet van de berg.

8. Welke beeldspraak zie je hier?
De tijd kruipt voorbij.
Onze tuin snakt naar regen.

1. Metafoor
2. Vergelijking
3. Personificatie
4. Synesthesie

9. Welke zin uit een liedje van Nielson bevat een personificatie?

1. Het is ijskoud.
2. Een rilling loopt een rondje op m'n rug.
3. Kunnen we een seconde terug?
4. Je zegt dat je niet langer van mij houdt.

10. Welke zin(nen) bevat(ten) een personificatie?

1. Hij komt nooit en te nimmer meer terug.
2. De lucht schreeuwde en schreeuwde.
3. De docent had een kort lontje.

11. Is dit een personificatie?

Wolken en zon spelen haasje over.

1. ja
2. nee

12. Welke zin(nen) bevat(ten) een personificatie?

1. het schip danste op de golven
2. de lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin
3. je maakt van een mug een olifant
4. geen van deze

13. Wat is een voorbeeld van personificatie?

1. Hij is zo sterk als een beer
2. Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
3. Heel Nederland is aan het klussen
4. Papier is geduldig

metonymia

• beeldspraak die niet berust op een overeenkomst tussen beeld en werkelijkheid.
• benoemt vaak opvallende eigenschap of opvallend kenmerk deel van het geheel.
• er moeten meer handen aan het bed komen
• het is lang gelden dat Oranje van de Duitse MAnschaft heeft gewonnen.
  

14. In welke zin(nen) is het woord IN HOOFDLETTERS als metoniem gebruikt?

1. De SCHOTEL op ons dak is tijdens de hagelbui onherstelbaar beschadigd.
2. Er is kritiek op HILVERSUM omdat de radioprogramma’s steeds minder serieus worden.
3. Ik heb geen zin in de GRIEK en ga vanavond liever Mexicaans eten.
4. Is die medialle om je nek echt van GOUD?

15. Waar of niet waar?

Een metoniem berust op een bijzonder verband tussen object en beeld.

1. waar
2. niet waar

16. Nederland won met 3-0 van België.

Dit is een:

1. Metafoor
2. Metoniem

17. Mijn nieuwe kamer is een paleis geworden.
Dit is een:

1. metafoor
2. metoniem
3. vergelijking
4. personificatie

18. Mijn buurman houdt wel van een glaasje.
Dit is een:

1. metafoor
2. metoniem

19. De hele stad was uitgelopen om de kampioenen toe te juichen.
Dit is een:

1. metafoor
2. metoniem

20. Iemand een veilige haven bieden
Dit is een:

1. metafoor
2. metoniem

21. Welke vorm van rijm herken je hier?

1. gekruist rijm
2. verspringend rijm
3. gepaard rijm
4. omarmend rijm

22. Het rijmschema van omarmend rijm is?

1. aabb
2. abcb
3. abba
4. abca

23. Wat is assonantie?

1. alle klinkers in één zin zijn hetzelfde
2. groepen woorden met dezelfde klanken in één regel of meer regels
3. alle klanken in het hele gedicht zijn hetzelfde
4. groepen woorden met dezelfde medeklinkers in één regel of meer

24. Waar is sprake van assonantie?

1. Morgen - wolken
2. Traag - kat
3. Spinnende Suikers
4. Vrouwen - mouwen

25. Waar is sprake van assonantie?

1. Dingen die langer duren
2. maar ook ik ben niet eeuwig
3. als een doodsbed verlaten
4. voor het laatst daalt de avond

'Onze onoverwinnelijke Olympische weergaloze winnaar: schaatskampioen Sven.'

26. Hier is sprake van:

1. alliteratie
2. assonantie
3. beeldspraak
4. alliteratie en assonantie

27. Waar is sprake van alliteratie?

1. om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden.
2. ... in dit land zijn alle avonturen...
3. zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden / komen als berkenstammen door het groen opdoemen.

De man die in Waddinxveen woonde wantrouwde het water.

28. Hier is sprake van:

1. Alliteratie
2. Assonantie

Het statige standbeeld staarde naar de horizon

29. Hier is sprake van:

1. assonantie
2. alliteratie
3. eindrijm

30. Benoem de stijlfiguur:

Dat is niet onwaarschijnlijk.

1. Understatement
2. Metonymia
3. Eufemisme
4. Litotes

31. Welk stijlfiguur zie je hier?

Weinig alcohol kan te veel zijn.

1. Paradox
2. Hyperbool
3. Antithese
4. Understatement

32. Welk stijlfiguur herken je?

1. Paradox
2. Woordspeling
3. Oxymoron
4. Chiasme

33. Welk stijlfiguur zie je hier?

1. tegenstelling
2. herhaling
3. opsomming
4. personificatie

34. Welk stijlfiguur zie je hier?

1. paradox
2. ironie
3. tegenstelling/antithese
4. sarcasme

35. Welk stijlfiguur zie
je in regel 1 en 2?

1. tegenstelling
2. opsomming
3. herhaling
4. overdrijving

36. Welk stijlfiguur zie je hier?

Hij staat daar maar eenzaam en alleen op de hoek van de straat te wachten.

1. Eufemisme
2. Hyperbool
3. Pleonasme
4. Tautologie

37. Welk stijlfiguur zie je hier?

Die Vincent van Gogh kon wel aardig met een penseel overweg.

1. Eufemisme
2. Hyperbool
3. Paradox
4. Understatement