Examentraining Frans 5h

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



Slide 1 - Diapositive

Voorbereiding CE
Algemeen + onderwerpen
Vraagsoorten
Examenvocabulaire + woordenboek
Strategieën


Oefening baart kunst

Slide 2 - Diapositive

Leesvaardigheid
In het centraal examen Frans wordt
alleen leesvaardigheid getoetst.
Leesvaardigheid bepaalt dus 50%
van jouw eindcijfer.

Het examen duurt 2,5 uur.

Slide 3 - Diapositive

Examenzittingen
Woensdag 22 mei 2024 13u30 - 16u00 1e tijdvak

Dinsdag 18 juni 13u30 - 16u00 2e tijdvak

Slide 4 - Diapositive

Centraal examen Frans
  • 10 - 15 teksten
  • 40 - 45 vragen
  • 2/3 meerkeuzevragen in het Frans
  • 1/3 open vragen in het Nederlands
  • Allerlei tekstsoorten: advertenties, krantenartikelen, brieven, enquêtes, folders, interviews, boekbesprekingen

Slide 5 - Diapositive

Onderwerpen
milieu
duurzaamheid
sport
tradities
feesten
Parijs
Stripverhalen



social media
eten & drinken
vakantie
reizen
kunst
geschiedenis
school

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Examentip 1
Je mag in de examenboekjes schrijven, strepen, markeren etc.

Maak daar gebruik van!
Als je bijv. een woord opzoekt in het woordenboek, schrijf de betekenis van dat woord in de tekst op.

Slide 9 - Diapositive

Examentip 2
Het goede antwoord staat vaak in de eerste of laatste zin van de alinea/in de buurt van een signaalwoord/na een dubbele punt:
E.L.Z.A.


Slide 10 - Diapositive

Examentip 3
Kijk op Digistudies voor tips en links naar woordenlijsten en extra oefenmateriaal --> uitlegfilmpjes.

Voor leesvaardigheid kun je leren én oefenen!
Hoe meer je dat doet, hoe beter je cijfer wordt!

Slide 11 - Diapositive

Examentip 4a
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek. 
Wanneer wel? 
1. Gatenvraag: antwoorden geen signaalwoorden, dan betreft het echt inhoudelijke woorden.
2. Moeilijke titel: opgelost met plaatje of 1e vraag. Zo niet, overweeg woordenboek, maar misschien helpt 1e alinea.


Slide 12 - Diapositive

Examentip 4b
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek. 
Wanneer wel? 
Als je een antwoord alleen met dat woord kan beoordelen. 

Niet: vervoegde werkwoorden en vrouwelijk bijvoeglijk naamwoorden opzoeken!
Hamvraag: heb je het écht nodig? 


Slide 13 - Diapositive

Questions en français
- Qu'est ce qu'on apprend au premier alinéa?
- Qu'est-ce qui est vrai selon les deux premiers alinéas?
- A quoi sert le quatrième alinéa? (décrire, montrer, ...)
- Qu'est-ce que l'auteur raconte au premier alinéa?
- Quel est le but ...?
- Qu'est-ce qu'on apprend sur le foot au dernier alinéa?

Slide 14 - Diapositive

Stappenplan - Aanpak examentekst
1. Grote Lijn: plaatje, titel, bron, ondertitel, tussenkopjes (GL)
2. Vraag 1 lezen en begrijpen.
3. De betreffende alinea('s) lezen.
4. Zoek het juiste antwoord.
5. Bekijk de antwoordopties, zoek alleen de moeilijkste woorden op.  op.
6. Vraag 2 enzovoorts.

Slide 15 - Diapositive

Wat zijn je verwachtingen van het examen Frans?

Slide 16 - Question ouverte

Welke 2 Franse signaalwoorden kun je gebruiken als ''dus''?
A
parce que
B
donc
C
alors
D
car

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN TEGENSTELLING aan?
A
malgré
B
pourtant
C
sûrement
D
mais

Slide 18 - Quiz

Na dit signaalwoord komt een voorbeeld of uitleg
A
ainsi
B
aussi
C
bref
D
surtout

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN OPSOMMING aan?
A
car
B
d'abord
C
de plus
D
ensuite

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN BEVESTIGING aan?
A
sûrement
B
évidemment
C
certainement
D
par contre

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord leidt een reden in?
A
pendant
B
parce que
C
enfin
D
alors

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 23 - Quiz

Vul het passende signaalwoord in:
J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
bref
B
en plus
C
parce que
D
par contre

Slide 24 - Quiz

Wat betekent 'pas mal de'?
A
niet slecht
B
best veel
C
slecht

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a bu du coca, ______ on a mangé un sandwich.
A
donc
B
alors
C
par contre
D
puis

Slide 26 - Quiz

1. Fout gemaakt door ontkenning: 
ne... pas, (tegenovergestelde van de tekst)
Ne... pas = niet / geen
Ne... jamais = nooit
Ne... plus = niet meer Ne... personne = niemand
Ne... aucun = geen enkel
Ne... pas encore = nog niet
Ne … guère = nauwelijks
Ne... ni...ni = noch


Slide 27 - Diapositive

Attention!


Ne... que = slechts, alleen maar
Je n'ai pas trois euros
Je n'ai que trois euros



Slide 28 - Diapositive

Foute antwoorden
- lijkt op wat in de tekst staat, maar klopt net niet.
- antwoord staat in een andere alinea.

Slide 29 - Diapositive

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: ils savouraient?

Slide 30 - Question ouverte

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: "les gourmandises"?

Slide 31 - Question ouverte

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: "divine"?

Slide 32 - Question ouverte

Comment cette phrase se rapporte-t-elle au contenu de la phrase qui précède ?



 Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase suivante?
Elle en indique la conséquence
Elle l’affaiblit (faible = zwak)
Elle l’explique
Elle s’y oppose
Elle l’illustre
Elle en donne la cause
Elle l'élabore (uitbreiden)
Elle le contredit


Slide 33 - Diapositive

De quel ton l’auteur parle-t-il ici ?
Calme
Dramatique
Étonné = verbaasd / surpris
Indifférent
Ironique
Cynique
Indigné = verontwaardigd
Menaçant = dreigend
Moqueur =spottend
Optimiste
Pessimiste

Slide 34 - Diapositive

Par quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer ?



Bref,
D’ailleurs, = trouwens
Ensuite,
Pourtant
Car
Donc
Mais
Même
🡪 Importance des connecteurs logiques !
 

Slide 35 - Diapositive

Open vragen

Noem 2 dingen – vaak gaat het om een uitbreiding “bovendien” 🡪 1 ervoor en 1 erna 
ensuite, aussi, en plus, en outre, surtout, d’ailleurs, etc.

Slide 36 - Diapositive

ABCD – textes – grote lijn

Wat is het? (wie, waarom, nieuwsartikel, interview) – grote lijn

Vraag 1: introductie onderwerp:
Titel + Plaatje óf open vraag die de grote lijn aangeeft (info in vraag 1!)

Slide 37 - Diapositive

ABCD - textes

Niet "denken", het antwoord moet in de tekst staan!

Slide 38 - Diapositive

ABCD – textes - expertvragen

Kijk tussen de aanhalingstekens (per taal verschillend!) …...»

Selon....
D'après Macron.....
Volgens..



Slide 39 - Diapositive

Exemples

Par exemple 🡪 ainsi, illustrer, comme
Illustreert = plaatje in woorden
Open vraag met het woord ‘concreet’ 🡪 zoek het voorbeeld in de cito tekst (namen, getallen, data, plaatsen etc)

Slide 40 - Diapositive

Controle!
Past het antwoord in de grote lijn?
Ben je niet op een dwaalspoor gezet?
Ne …. Que; ainsi ; pas mal de: J'ai pas mal d'amis = best veel
Let op: souvent, toujours, jamais, tout, surtout, plus, le plus, de plus en plus 🡪 wel veel, maar niet het meest. Als dit element niet klopt, antwoord wegstrepen
Let op signaalwoorden, dubbele punten, uitroeptekens e.d.

Slide 41 - Diapositive

Stratégies
Scannen: selectief lezen om bepaalde informatie in de tekst te vinden

je gaat op zoek naar een stuk tekst dat je nauwkeurig gaat lezen om te begrijpen
Bijvoorbeeld bij korte teksten waar maar één vraag bij staat.


Slide 42 - Diapositive

Hoofdgedachte
Belangrijke informatie:
titel
eerste en laatste zin van de alinea
"waar gaat de tekst over?"
"wat wil de auteur zeggen met deze tekst?"


Slide 43 - Diapositive

Vrai ou faux? / Wel of niet? / waar of niet waar?
‘Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met de 2e alinea’

Wie wat waar hoe? Met ja beantwoorden? Dan ‘wel’.


Slide 44 - Diapositive

Gatenvragen
Titel, plaatje, intro 🡪 grote lijn
Blind gokken 25% kans, wanneer je gokt op de grote lijn, dan 60 à 70% kans!
Lees tot het gat + 1 zin
Bij 4 signaalwoorden: zin ervoor en erna
Indien het gat in de laatste zin van de alinea zit 🡪 doorlezen alleen nuttig als deze begint met een signaalwoord of deze/die.
Verdeel de antwoorden in positief en negatief
Als er een tegenstelling in het antwoord zit (groot/klein, modern/traditioneel, succes/mislukking) 🡪 kies dan 1 van de 2!!




Slide 45 - Diapositive

welke foute antwoorden maakt Cito?

Slide 46 - Carte mentale

Foute antwoorden
- Compleet verzonnen antwoord "pindakaasantwoord"
- Het antwoord lijkt op het juiste antwoord: nog niet, meer (plus – le plus)
- komt wel voor in tekst maar niet de kern
- het tegenovergestelde : ne... pas, ne... personne, ne... que.

Slide 47 - Diapositive

Au travail!
CE 2022-1 

CITO gaat uit van gemiddeld 3 minuten per vraag

Je werkt zonder laptop of telefoon. Gebruik een woordenboek alleen indien absoluut noodzakelijk.

Slide 48 - Diapositive