PV, WWG en Onderwerp

Hoe vind je de persoonsvorm?
1 / 17
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolPraktijkonderwijsvmbo bLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 1 - Question ouverte

2. De persoonsvorm vind je door
A
De zin vragend maken
B
Door de tijdsproef of de getalsproef toe te passen
C
door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
D
de PV is het woord dat vooraan staat

Slide 2 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
C
soms
D
altijd

Slide 3 - Quiz

Wat is de PV in de volgende zin:
Mijn opa leest de krant.

A
opa
B
mijn
C
leest
D
de krant

Slide 4 - Quiz

wat is de PV in de volgende zin:

Vandaag beginnen we met wiskunde.

A
beginnen
B
wiskunde
C
met
D
we

Slide 5 - Quiz

Wat is de PV in de volgende zin:

We gaan de zinnen nu controleren
A
we
B
controleren
C
de zinnen
D
gaan

Slide 6 - Quiz

Onderwerp
Stap 1: Zoek de persoonsvorm
Stap 2: Verdeel de zin in zinsdelen
Stap 3: Zoek het onderwerp

Slide 7 - Diapositive

Hoe vind je het ONDERWERP in een zin?
A
maak de zin vragend
B
wie of wat + PV
C
wie of wat + wwg
D
pv + wwg

Slide 8 - Quiz

Het onderwerp in de zin kan ik vinden door de vraag te stellen
"Wie of wat doet het?"
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp van deze zin:
Gisteren heeft mijn moeder mij geholpen met mijn huiswerk.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Niels zit elke avond op zijn telefoon.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Niels zit elke avond op zijn telefoon.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Ik heb van Julia gehoord dat je jarig bent.

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Ines heeft gisteren een meisje gered.

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Dit weekend willen Susan en haar zus lekker dansen.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van deze zin:
Eerst moet u de kip aanbraden.

Slide 17 - Question ouverte