Present Simple (bevestigend)

The present simple positive (+)
De tegenwoordige tijd (bevestigend)
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

The present simple positive (+)
De tegenwoordige tijd (bevestigend)

Slide 1 - Diapositive

The boy [to eat] pizza every day
A
eat
B
eats
C
eating
D
is eating

Slide 2 - Quiz

I [to be] very happy
A
am
B
is
C
are

Slide 3 - Quiz

My sisters always [to run] on the field
A
run
B
runs
C
running
D
are running

Slide 4 - Quiz

0

Slide 5 - Vidéo

The Present Simple (to be)

Het werkwoord to be heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.



I am (ik ben)

You are (jij bent / jullie zijn)

We are (wij zijn)

They are (zij zijn)

He is  (hij is)

She is (zij is)

It is   (het is)

Slide 6 - Diapositive

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to be)
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
John (to be)
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
My parents (to be)
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 9 - Quiz

The Present Simple (to have of to have got)

Het werkwoord to have heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.


I have (got)

You have (got)

We have (got)

They have (got)

He has (got)

She has (got)

It has (got)

Slide 10 - Diapositive

The Present Simple

De present simple heeft 2 vormen:

Het hele werkwoord zonder 'to'

to play --> play

Het hele werkwoord+s of +es

to play --> plays / to do --> does

Je gebruikt het hele werkwoord zonder 'to' bij  I, you, we, they

Je gebruikt werkwoord+s en werkwoord+es bij he, she, it

De SHIT-regel: bij She, He en It gebruik je stam+(e)s

Slide 11 - Diapositive

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to have got)
A
have got
B
have
C
has got
D
has

Slide 12 - Quiz

De stam +es

werkwoorden met een s-klank

(kiss, catch, fish)

He catches a pokemon every day.


werkwoorden die eindigen op de letter o

(do, go)

She always goes to school by bus.


werkwoorden die eindigen op een medeklinker + y krijgen -ies

(try, study)

It tries to get away, but it fails.

De stam +s

Alle overige werkwoorden

(play, run, swim, eat)

John runs to his mother.

Sarah eats a lime for breakfast.

the cat toys with its prey

Slide 13 - Diapositive

To be

zijn

I am

He is

She is

It is

We are

You are

They are

to have got

hebben

I have 

He has 

She has 

It has 

We have 

You have 

They have 

to eat

eten

I eat

He eats

She eats

It eats

We eat

You eat

They eat

to do

doen

I do

he does

she does

it does

we do

you do

they do

Slide 14 - Diapositive

To buy

Kopen

I buy

he buys

she buys

it buys

we buy

you buy

they buy


to try

proberen

I try

he tries

she tries

it tries

we try

you try

they try

to catch

vangen

I catch

he catches

she catches

it catches

we catch

you catch

they catch


Slide 15 - Diapositive

Wanneer gebruik je het?

  • Feiten
  • My sister studies French
  • Gewoontes
  • I always brush my teeth after dinner
  • Regelmaat
  • Swallows fly south in winter
    My

    Slide 16 - Diapositive

    Signaalwoorden voor Present simple


    Signaalwoorden - helpen de Present Simple in een zin te herkennen. 

    De meest gebruikte signaalwoorden voor Present simple zijn >>>>>>>>

    Always
    Often 
    Sometimes
    Usually
    Never
    Ever 

    Slide 17 - Diapositive

    Opdracht 1
    Zet de zinnen in de Present Simple
    Typ de hele zin inclusief hoofdletters en leestekens.

    Slide 18 - Diapositive

    She (to work) on a farm.

    Slide 19 - Question ouverte

    My sister (to kiss) her boyfriend

    Slide 20 - Question ouverte

    Jeremy (to catch) pokemon.

    Slide 21 - Question ouverte

    Tijs and Koen (to do) their homework on Sunday.

    Slide 22 - Question ouverte

    The company (to advertise) a lot on TV.

    Slide 23 - Question ouverte

    My computer (to crash) every day.

    Slide 24 - Question ouverte

    Youri (to fish) every Saturday.

    Slide 25 - Question ouverte

    My sisters (to fail) their test.

    Slide 26 - Question ouverte

    Dikra (to help) Nellycha with her homework.

    Slide 27 - Question ouverte

    Mees and Noa (to hurry) home after school.

    Slide 28 - Question ouverte

    He always (finish) his test early.

    Slide 29 - Question ouverte

    My mum (iron) our clothes every weekend.

    Slide 30 - Question ouverte

    It always (rain) during the holiday.

    Slide 31 - Question ouverte

    The cute girl (smile) at the boy.

    Slide 32 - Question ouverte

    My father (work) until eight p.m. every week.

    Slide 33 - Question ouverte

    Opdracht 2 
    Vertaal de zinnen naar het Engels.
    Let op dat je de Present Simple gebruikt.
    Let op hoofdletters en leestekens.

    Slide 34 - Diapositive

    Wij werken iedere zondag in Breda.

    Slide 35 - Question ouverte

    Mijn zus gaat altijd naar school.

    Slide 36 - Question ouverte

    Demi maakt vaak (often) zijn huiswerk.

    Slide 37 - Question ouverte

    Sem koopt iedere maand een nieuw spel.

    Slide 38 - Question ouverte

    Ray kijkt op maandag naar het nieuws.

    Slide 39 - Question ouverte

    The end....

    Slide 40 - Diapositive