Voorbereiding Verkeersexamen

Voorbereiding Verkeersexamen
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Voorbereiding Verkeersexamen

Slide 1 - Diapositive

Iris fietst en ziet dit bord. Wat is de betekenis van het onderbord?
A
Dat tegenliggers haar voor moeten laten gaan op het fietspad
B
Dat ze tegenliggers voor moet laten gaan op het fietspad
C
Dat ze tegenliggers kan tegenkomen op het fietspad

Slide 2 - Quiz

Uitleg

Het onderbord vertelt dat het fietspad in twee richtingen is. Ze kan daar te maken krijgen met tegenliggers.

Slide 3 - Diapositive

Bart wil rechtdoor. De auto wil afslaan. Wat moet Bart doen?
A
Bart moet stoppen voor de auto
B
Bart moet doorfietsen
C
Bart moet langzaam gaan rijden

Slide 4 - Quiz

Uitleg:

Bart en de auto zijn op dezelfde weg. De auto wil afslaan en Bart wil rechtdoor. Nu geldt de afspraak ‘rechtdoor op dezelfde weg gaat voor’. Bart mag dus voorgaan.

Slide 5 - Diapositive

Kijk naar de tekening. De fietser wil de bus voorbij rijden. Wie heeft hier voorrang?
A
De fietser, want de halte is binnen de bebouwde kom.
B
De bus, want de halte is buiten de bebouwde kom.
C
De fietser, want de halte is buiten de bebouwde kom.

Slide 6 - Quiz

Uitleg:
De halte ligt buiten de bebouwde kom. De buschauffeur moet voorrang geven aan de fietser. Kijk wel altijd goed uit of de chauffeur jou gezien heeft.

Slide 7 - Diapositive

Yente rijdt achter een vrachtauto die rechtsaf wil. Waarom moet ze er rechts en ruim achter blijven?

Slide 8 - Diapositive

Yente rijdt achter een vrachtauto die rechtsaf wil. Waarom moet ze er rechts en ruim achter blijven?

Slide 9 - Question ouverte

Uitleg en antwoord:
Omdat zij anders in de dode hoek van de vrachtauto zit.

Als ze in de dode hoek van de vrachtauto komt, loopt ze gevaar omdat de bestuurder van het busje haar niet meer ziet.

Slide 10 - Diapositive

Tymen is op weg naar de skatewinkel. Wat moet hij doen in deze situatie?
A
Hij moet rechts aanhouden en zijn tempo aanpassen
B
Hij moet links aanhouden
C
Hij moet sneller gaan skaten, zodat hij sneller voorbij de drukte is

Slide 11 - Quiz

Uitleg:

Tymen mag op straat skaten, maar hij mag anderen hierbij niet hinderen of in gevaar brengen.

Slide 12 - Diapositive

Elsa wil linksaf en steekt haar hand uit. De voetgangers willen oversteken. Welke uitspraak is goed?
A
Elsa mag hier zelf kiezen of ze haar hand uitsteekt. Hand uitsteken moet alleen als je met andere bestuurders te maken krijgt.
B
Goed dat Elsa haar hand uitsteekt. Nu weten de voetgangers dat ze al kunnen oversteken. Hand uitsteken moet altijd.
C
Die voetgangers mogen helemaal niet oversteken als er iemand aankomt. Het maakt dus niet uit of Elsa haar hand wel of niet uitsteekt.

Slide 13 - Quiz

Uitleg:
Je moet altijd je hand uitsteken als je wilt afslaan.

Slide 14 - Diapositive

Je nadert deze rotonde op de fiets. In welke richting mag je de rotonde over?
A
Linksom en rechtsom
B
Rechtsom
C
Linksom

Slide 15 - Quiz

Uitleg:
Op deze rotonde mag je als fietser linksom en rechtsom over de rotonde. Je ziet dit aan het onderbord en de tekens op het fietspad.

Slide 16 - Diapositive

De kinderen staan hier bij een erf. Welke regels gelden in een erf?
A
Je mag overal op straat spelen, lopen en fietsen. Je mag anderen niet hinderen.
B
In het erf gelden dezelfde regels als buiten het erf.
C
Je mag overal spelen, lopen en fietsen. Bestuurders van auto’s moeten voor jou aan de kant gaan.

Slide 17 - Quiz

Uitleg:
In een erf mag je overal lopen, fietsen en spelen, maar je mag anderen daarbij niet hinderen.

Slide 18 - Diapositive

Waarom is fietsen met een telefoon in je hand gevaarlijk?

A
Je kunt minder goed op berichtjes reageren.
B
Je bent afgeleid en reageert trager.
C
Je telefoon kan uit je hand vallen.

Slide 19 - Quiz

Uitleg:

Het is verboden om met een telefoon in je hand te fietsen. Het is het veiligste om MONO te fietsen. Dus voordat je vertrekt je telefoon op vliegtuigmodus zetten en pas weer bekijken als je aangekomen bent.

Slide 20 - Diapositive

De fietsers krijgen te maken met een politieauto van rechts. Mogen de fietsers eerst?
A
Nee, ze moeten de politieauto voor laten gaan, want het is een voorangsvoertuig.
B
Ja, want ze rijden op een voorrangsweg.
C
Nee, ze moeten de politieauto voorrang geven, want die komt van rechts.

Slide 21 - Quiz

Uitleg:
De politieauto is zonder zwaailicht en sirene geen voorrangsvoertuig. De fietsers rijden op een voorrangsweg, dus moeten ze voorrang krijgen van de politieauto.

Slide 22 - Diapositive

Langs de huizen loopt een fiets-/bromfietspad. Mogen de voetgangers hier lopen?
A
Ja, want er is geen stoep of voetpad.
B
Nee, want het (brom)fietspad is alleen voor fietsers en bromfietsers.
C
Nee, want voetgangers gaan veel langzamer dan fietsers.

Slide 23 - Quiz

Uitleg:
Op dit (brom)fietspad mogen ook voetgangers lopen, omdat er geen stoep of voetpad is.

Slide 24 - Diapositive

Youri en Cor naderen een kruising. Moeten ze voorrang geven aan de auto?

Slide 25 - Question ouverte

Antwoord
Ja, ze moeten voorrang geven aan bestuurders die van links en rechts komen rijden.

Het voorrangsbord betekent ‘als je fietst, moet je voorrang geven aan iedereen die van links en rechts komt rijden’.

Slide 26 - Diapositive

De vrachtauto komt de bocht om. Wat is het veiligste voor de fietsers om te doen?
A
De fietsers hebben voorrang, maar ze kunnen beter stoppen en de vrachtauto voor laten gaan.
B
De fietsers hebben voorrang, dus ze moeten zo snel mogelijk doorfietsen.
C
Ze kunnen het beste op de stoep fietsen, dan kan de vrachtauto gemakkelijk doorrijden.

Slide 27 - Quiz

Uitleg:
Een vrachtauto heeft veel ruimte nodig. Als hij de bocht om komt en de weg is smal kan hij op de andere weghelft terechtkomen. Het is het veiligst als de fietsers even stoppen. Dan komen ze sowieso niet in botsing met de vrachtauto.

Slide 28 - Diapositive

Sasja krijgt te maken met een bus. Die staat bij de bushalte. Wat moet Sasja nu doen?
A
Ze kan doorfietsen, want er stappen nog mensen uit.
B
Ze moet stoppen, want je mag een stilstaande bus nooit voorbijrijden.
C
Als er niemand achterop- of tegemoetkomt, kan ze doorfietsen.

Slide 29 - Quiz

Uitleg:
Er stappen nog passagiers uit de bus en het knipperlicht naar rechts staat nog aan. Sasja kan de bus voorbij rijden als er niemand achterop- of tegemoetkomt.

Slide 30 - Diapositive

Anna wil rechtsaf gaan. Doet ze het goed?
A
Nee, want ze moet op de rode fietsstrook gaan rijden.
B
Ja, want ze fietst in het vak met de pijl naar rechts.
C
Nee, want fietsers mogen hier niet rechtsaf.

Slide 31 - Quiz

Uitleg:
Er is geen speciale fietsstrook voor fietsers die rechtsaf willen slaan. Anne moet dus in het algemene vak voor rechtsaf rijden.

Slide 32 - Diapositive

Femke wil oversteken. Waarom kan ze beter even wachten?

A
Ze moet zeker weten dat het busje haar laat voorgaan.
B
Ze moet het busje laten voorgaan.
C
Ze moet wachten tot de man aan de overkant is.

Slide 33 - Quiz

Uitleg:

Femke gaat voor het busje, want hier geldt: rechtdoor op dezelfde weg gaat voor. Ze moet wel eerst zeker weten of het busje haar voor laat gaan.

Slide 34 - Diapositive

De metro komt op het station aan. Je hebt lang moeten wachten en wilt instappen. Wat doe je als eerste?

A
Je gaat nog snel een drankje kopen.
B
Zodra de deuren opengaan stap je in.
C
Je wacht tot de andere passagiers zijn uitgestapt.

Slide 35 - Quiz

Uitleg:
Als de trein, bus, metro of tram aankomt wacht je op je beurt. Je wacht eerst tot iedereen die eruit moet is uitgestapt. Dan stap je rustig in. Checken of je bij de goede halte staat had je van tevoren al moeten doen.

Slide 36 - Diapositive

Ika fietst op de rotonde. Zij krijgt te maken met een busje, dat de rotonde af wil gaan. Wie mag voorgaan?
A
Ika mag voor, want rechtdoor op dezelfde weg gaat voor.
B
De auto mag voor, want op rotondes gaan auto's altijd voor.
C
De auto mag voor, want de auto gaat de rotonde af.
D
Ika mag voor, want zij komt van rechts.

Slide 37 - Quiz

Uitleg:
Ika gaat voor, want rechtdoor op dezelfde weg gaat voor. De weg is hier: de rotonde. Kijk wel goed of de bestuurder voor je stopt. Het kan zijn dat je in de dode hoek zit en de bestuurder je niet goed ziet.

Slide 38 - Diapositive

Kijk waar de kinderen lopen. Wie loopt of lopen op de goede plaats?
A
Alle kinderen lopen op de goede plaats.
B
Alle kinderen lopen op de goede plaats.
C
Alleen Teun loopt op de goede plaats.

Slide 39 - Quiz

Uitleg:
Alle kinderen zijn voetganger. Als er een stoep of voetpad is, moet je daar lopen. Alleen Teun loopt dus op de goede plaats.

Slide 40 - Diapositive

Mogen de fietsers hier de straat inrijden?

A
Nee, maar auto’s en bromfietsers mogen dat wel.
B
Ja, dat mag. Alleen fietsers mogen van deze kant de straat inrijden.
C
Nee, verkeer mag van deze kant de straat niet inrijden.

Slide 41 - Quiz

Uitleg:
Het verkeersbord betekent ‘je mag de straat van deze kant niet in rijden’. Het onderbord geeft aan dat deze afspraak niet geldt voor fietsers. Er kan wel verkeer tegemoet komen rijden.

Slide 42 - Diapositive

De fietsers zien een busje op de fietsstrook staan. Waarom moeten ze achter elkaar gaan fietsen?
A
Anders komt er één van hen op het verkeerde deel van de weg terecht.
B
Anders kan de bestuurder ze allebei niet goed zien in zijn spiegel.
C
Anders moeten ze de stoep oprijden en daar verder fietsen.

Slide 43 - Quiz

Uitleg:
Bij het inhalen van een obstakel fiets je altijd achter elkaar, zodat je geen botsing krijgt met een tegenligger. Fiets alleen met twee naast elkaar als dat veilig kan en je niemand hindert.

Slide 44 - Diapositive