zelftest 1.3

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

1. Egypte ligt bij A
2. Egypte ligt bij B
3. Egypte ligt bij C
4. Egypte ligt bij D

In welke twee gebieden werd Egypte verdeeld?

1. Boven en Beneden de rivieren
2. Egypte en Mesopotamië
3. Boven en Beneden Egypte

In Egypte was iedereen gelijk.

1. Waar
2. Niet waar

Op de afbeelding zie je een kaart van Egypte. Waar op de kaart ligt Opper-Egypte en Neder-Egypte?

1. Opper-Egypte is de bovenste helft, Neder-Egypte in het zuiden
2. Opper-Egypte is de onderste helft, Neder-Egypte in het noorden

Dankzij de.........was Egypte een vruchtbaar land

1. Rijn
2. Nijl
3. Maas
4. Donau

Welke personen in het oude Egypte konden schrijven?

1. Boeren
2. Ambtenaren
3. Slaven
4. Iedereen kon schrijven

Hoe heette de baas van Egypte vroeger?

1. Koning
2. Farao
3. Baas
4. Keizer

Welke farao zorgde voor eenheid in Egypte?

1. Toetanchamon
2. Cheops
3. Hatsjiepoetsie
4. Narmer

Egypte was een

1. Industriële samenleving
2. Pre-agrarische samenleving
3. Agrarische samenleving
4. Stedelijke samenleving

feit of mening?
De belangrijkste ambtenaar in Egypte werd een vizier genoemd

1. feit
2. mening

Vraag:
Wat werd er 3.000 v Chr. in Egypte uitgevonden?

1. De boerderij
2. Het schrift
3. Godsdienst

Wat is de juiste volgorde?

1. Farao > kooplieden > soldaten > slaven
2. Farao > Priesters > boeren > kooplieden
3. Farao > hoge ambtenaren > slaven > boeren
4. Farao > hoge ambtenaren > kooplieden> boeren

Er ontstonden verschillende lagen in de samenleving. Wat is de juiste volgorde?

1. Farao, vizier, hoge ambtenaren , priesters, lage ambtenaren, handelaren/ ondernemers/ opzichters, boeren, slaven
2. Farao, vizier, hoge ambtenaren / priesters, lage ambtenaren, schrijvers,handelaren/ ondernemers/ opzichters, boeren, slaven
3. Farao, vizier, hoge ambtenaren / priesters, lage ambtenaren, handelaren/ ondernemers/ boeren, opzichters,, slaven
4. Farao, vizier, hoge ambtenaren / priesters, lage ambtenaren, handelaren/ ondernemers/ opzichters, boeren, slaven

Egyptenaren kwamen in contact met de goden via

1. de farao
2. priesters
3. piramides
4. mummificeren

Een beschrijving uit de 18e eeuw over de piramides in Egypte

1. primair, geschreven
2. secundair, geschreven
3. primair, ongeschreven
4. secundair, ongeschreven

Tijdens het Middenrijk en het Nieuwe Rijk werden farao's begraven in

1. de Deltavallei in piramides
2. het Dal der Koningen in piramides
3. de Deltavallei in Rotsgraven
4. het Dal der Koningen in rotsgraven

Welke uitspraak of welke uitspraken zijn juist?

1 De Egyptenaren hadden een kalender met 365 dagen.
2 Egyptenaren bouwden alleen tempels voor de goden.
3 Meetkunde was belangrijk bij de bouw van piramides.
4 Overleden farao’s werden niet vereerd.

1. 1 en 3
2. Alleen 3
3. 2 en 3
4. 1, 3 en 4

Hoe noemen we de tekens die de Egyptenaren gebruikten om te schrijven?

1. Letters
2. Alfabet
3. Cijfers
4. Hierogliefen

Twee beweringen:
I Irrigatielandbouw maakt de noodzaak tot heffing van belastingen groter dan bij landbouw zonder irrigatie het geval zou zijn.
II Zonder belastingheffing zouden grote tempelcomplexen waar priesters wonen en werken, niet kunnen bestaan.

Zijn de beweringen juist of onjuist?

1. beide zijn juist
2. I is juist, II is onjuist
3. II is juist, I is onjuist
4. beide zijn onjuist

Welke bewering is onjuist?

1. Het ontstaan van irrigatielandbouw in Egypte is een gevolg van klimaatverandering.
2. De jaarlijkse overstroming van de Nijl is er de oorzaak van dat er langs de rivier een strook vruchtbare grond lag.
3. Dat de Egyptenaren met elkaar moesten samenwerken, was een gevolg van het bestaan van het irrigatiestelsel.
4. De grote oogsten in Egypte zijn de belangrijkste oorzaak van de aanleg van het irrigatiestelsel.

In welk opzicht verschilden de Egyptische farao’s van de koningen die in dezelfde tijd in Mesopotamië regeerden?

1. De farao was politiek leider. De Mesopotamische koning niet.
2. De farao werd een afstammeling van de goden. De Mesopotamische koning niet.
3. De farao was opperbevelhebber van het leger. De Mesopotamische koning niet.
4. De farao was wetgever. De Mesopotamische koning niet.

Welke uitspraak past niet bij het polytheïsme?

1. Er is maar één god en die bepaalt heel veel (‘poly’ betekent veel), of zelfs alles.
2. Er zijn veel verschillende goden, die ieder een eigen taak hebben.
3. Ieder natuurelement kan zijn eigen god hebben.
4. Iedere stad mag een of meer eigen goden vereren.

Wat is geen noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerende staat?

1. Er is veel saamhorigheidsgevoel bij de inwoners.
2. Er is een duidelijk herkenbaar en door de inwoners erkend bestuur.
3. Er is sprake van een culturele eenheid, zoals het spreken van dezelfde taal.
4. Er is sprake van een godsdienst waarbij de koning als een god wordt vereerd.

Kenmerkende aspecten:
1 De levenswijze van jager-verzamelaars.
2 Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
3 Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.

Bij welke kenmerkende aspecten past deze bron?

1. 1, 2 en 3
2. 1 en 2
3. alleen 2
4. 2 en 3