Les 05-10-2020, paragraaf 5.1

Planning voor de les:
20 minuten: KWT
4 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Planning voor de les:
20 minuten: KWT
4 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? Keuzewerktijd 
Hoe? Volgens het stoplicht
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat 
Uitkomst? Je hebt geoefend met leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak

timer
20:00

Slide 2 - Diapositive

Mijn omzet is €1250 euro
Mijn brutowinst is €650 euro
Mijn nettowinst is €275 euro
Bereken de bruto- en nettowinstmarge

Slide 3 - Question ouverte

Uitwerking
Brutowinstmarge = €650 / €1250 x 100% = 52%
Nettowinstmarge = €275 / €1250 x 100% = 22%

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen:
1. Je kent de verschillende onderdelen van een balans.
2. Je kan een mutatiebalans toepassen.
3. Je kent het verschil tussen debiteuren en crediteuren

HUISWERK: Opdracht 5.1 t/m 5.10

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Balans
Bezittingen staan links op de balans(wie heeft het geld)
Schulden rechts(wat hebben ze gekocht)

Een balans is constant in beweging. Net als een bedrijf. Elke dag wordt er gekocht en verkocht.  En elk financieel feit moet geregistreerd worden. 

Slide 7 - Diapositive

Bezittingen Balans

Gebouw
Inventaris
Debiteuren (klanten)
Kas
Bank
Voorraad
Schulden balans

Eigen vermogen
Hypotheek
Lening bank
Crediteuren (leverancier)


Slide 8 - Diapositive

Begrippen in de balans
Inventaris:     de spullen in het bedrijf (bijv.machines)
Debiteuren:   Geld dat je nog krijgt van je klanten 
Kas:                   Geld dat direct naar het bedrijf is overgemaakt
Bank:                Geld dat op je rekening staat
Hypotheek:    Geldlening voor je huis
Crediteuren:  Geld dat je nog moet betalen aan je leveranciers

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Balans
Balans heet een balans omdat links en recht evenveel is.

Hij is in balans

Haal je links iets weg
Moet je rechts ook iets weghalen

Slide 11 - Diapositive

Mutatie in de balans
Stel dit bedrijf(zie balans) haalt 1.000 eu
van het contant geld(KAS) en boekt dit 
over naar de bankrekening (bank)

Dan wordt bank 26.000 + 1.000 = 27.000
Dan wordt kas 2.000 - 1.000 = 1.000
Debet(bezit) blijft hetzelfde dus in balans

Slide 12 - Diapositive

De balans moet in balans blijven
Een verandering van een balanspost heeft gevolgen
  • Een balanspost aan de debet kant daalt en de balanspost aan de credit kant daalt met zelfde bedrag (balans nog steeds in evenwicht).
  • Een balanspost aan de credit kant stijgt en de balanspost aan de debet kant stijgt met zelfde bedrag (balans nog steeds in evenwicht).
  • OF de verandering vind binnen de debet of credit zijde plaats met een zelfde bedrag.




Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt cash.





Verandering activa €0 en verandering passiva €0
 
 
 

Slide 14 - Diapositive

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt op een later moment. (Ze koopt op rekening)




Verandering activa €1.000,- en verandering passiva €1.000,-

 
 
 

Slide 15 - Diapositive

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 16 - Quiz

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 17 - Diapositive

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 18 - Quiz

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 19 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? Opdracht 5.1 t/m 5.10
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in hoofdstuk 5

timer
10:00

Slide 20 - Diapositive

In welke 3 groepen kun je de debetzijde van de balans verdelen?
A
Activa, Passiva en Liquide middelen
B
Vaste activa, Vlottende activa en Passiva middelen
C
Vaste activa, Vlottende activa en Liquide middelen
D
Activa, Vaste activa en Vlottende middelen

Slide 21 - Quiz

Een debiteur is een klant die nog moet betalen voor het product dat hij gekocht heeft
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat zijn vaste activa ?
A
Bezittingen die korter dan één jaar meegaan, bijv. voorraden en debiteuren
B
Schulden die korter dan één jaar meegaan, bijv. voorraden en debiteuren
C
Schulden die langer dan één jaar meegaan, bijv. een bedrijfspand en inventaris
D
Bezittingen die langer dan één jaar meegaan, bijv. een bedrijfspand en inventaris

Slide 23 - Quiz

Wat is een balans van een bedrijf?
A
een maandelijks overzicht van alles wat een bedrijf heeft
B
een overzicht van alle bezittingen en schulden op één bepaald moment
C
een halfjaarlijks overzicht van alle activa van een bedrijf
D
een kwartaal overzicht van alle passiva van een bedrijf

Slide 24 - Quiz

Wat zijn vlottende activa ?
A
Bezittingen die korter dan één jaar meegaan, bijv. voorraden en debiteuren
B
Bezittingen die langer dan één jaar meegaan, bijv. voorraden en debiteuren
C
Bezittingen en schulden die korter dan één jaar meegaan
D
Bezittingen en schulden die langer dan één jaar meegaan

Slide 25 - Quiz

Een ander woord voor bezittingen
is activa
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz