Les 26 Woorden aan elkaar of los schrijven

H.26
Woorden aan elkaar of los schrijven. 
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H.26
Woorden aan elkaar of los schrijven. 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
*Je leert wanneer je woorden aan elkaar schrijft.
* Je leert wanneer je een tussenklank gebruikt.
*Je leert wanneer je een koppelteken gebruikt.

Slide 2 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 3 - Diapositive

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Die uitvinder hoopte met een……..
naar het ruimtestation te vliegen
A
hete lucht ballon
B
hete luchtballon
C
hetelucht ballon
D
heteluchtballon

Slide 13 - Quiz

Hij reinigt het terras met een ……...
A
hogedrukspuit
B
hoge drukspuit
C
hogedruk spuit
D
hoge druk spuit

Slide 14 - Quiz

De ………. won de marathon.
A
lange baan schaatser
B
langebaan schaatser
C
langebaanschaatser
D
lange baanschaatser

Slide 15 - Quiz

Ik koop een pak ……. melk
A
half volle
B
halfvolle

Slide 16 - Quiz

Heb jij ooit …….. bankbiljetten teruggekregen?
A
te veel
B
teveel

Slide 17 - Quiz

Er is een ……. verschenen over deze affaire.
A
zwart boek
B
zwartboek

Slide 18 - Quiz

Van de nectar uit bloemkelken maken ____.
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 19 - Quiz

In het kraampje langs de weg worden streekproducten, zoals jam en ___, verkocht
A
bijen honing
B
bijenhoning

Slide 20 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
beantwoorden
B
be-antwoorden
C
beäntwoorden

Slide 21 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
fotoonderschrift
B
foto-onderschrift
C
fotoönderschrift

Slide 22 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
onderzeeer
B
onderzee-er
C
onderzeeër

Slide 23 - Quiz

Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 24 - Quiz

Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 25 - Quiz

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 26 - Quiz

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 27 - Quiz

Huiswerk
H. 26 - blz. 56 + 57.

Samen: opdracht 1 en 2

Maken opdrachten 4, 7, 8 , 9, 12 en 13

Slide 28 - Diapositive