2M Chapitre 5 Passé Composé en Voorzetsels landennamen

Chapitre 5: Révision
passé composé
voorzetsels bij landen en plaatsen
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Chapitre 5: Révision
passé composé
voorzetsels bij landen en plaatsen

Slide 1 - Diapositive

Passé Composé

Slide 2 - Diapositive

HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
LE PASSÉ COMPOSÉ
J'ai mangé une pizza.
Tu as fait du foot hier?
Nous avons été au Maroc.
Le passé composé is een werkwoordstijd wat aangeeft dat iets in het verleden is gebeurd.

Slide 3 - Diapositive

Hulpwerkwoorden
  • In het Frans gebruik je in de meeste gevallen het hulpwerkwoord avoir (hebben)
Ik heb gehuurd = j'ai loué un appartement.

  • MAAR soms gebruik je het werkwoord être (zijn)
Ik ben gegaan = je suis allé

Slide 4 - Diapositive

Het werkwoord avoir
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 5 - Question de remorquage

  • Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, doe je dat in het Nederlands ook.

Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, doe je dat in het Frans ook.
Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt, doe je dat in het Frans ook.
Jij hebt gegeten
Tu as mangé
Ik ben gegaan
Tu es allé

Slide 6 - Diapositive

Het werkwoord être
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 7 - Question de remorquage

Opdracht: Sleepvraag
Geef aan welke zin in de présent en welke in de passé composé geschreven is

Slide 8 - Diapositive

Le présent (nu)
Le passé composé
Je vais à la plage.
Nous avons regardé un film.
Tu as fait du ski.
Ma mère aime le chocolat!
Je suis allé à l'école.
Tu es parti en vacances?

Slide 9 - Question de remorquage

UITZONDERING!
Het werkwoord être (zijn) is een uitzondering.

Als je être in de passé composé (v.v.t) wilt zetten, dan gebruik je het hulpwerkwoord avoir.

Ik ben in Marokko = Je suis au Maroc.
Ik ben in Marokko geweest = j'ai été au Maroc.

Slide 10 - Diapositive

Opdracht: Sleepvraag
Geef aan welk werkwoord je met het hulpwerkwoord avoir en welke je met het hulpwerkwoord être vervoegd

Slide 11 - Diapositive

Avoir
Être
parler
arriver
téléphoner
louer
manger
aller
être
partir
avoir
rester

Slide 12 - Question de remorquage

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 13 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
regarder
D
entrer

Slide 14 - Quiz

Test jezelf

Slide 15 - Diapositive

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 16 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer
B
être
C
écouter
D
louer

Slide 17 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 18 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 19 - Quiz

Zet in de passé composé:

Il ............. (parler)

Slide 20 - Question ouverte

Zet in de passé composé:

Elles ............. (sauter)

Slide 21 - Question ouverte

Zet in de passé composé:

Pierre ............. (chanter)

Slide 22 - Question ouverte

Zet in de passé composé:

J' ............. (regarder)

Slide 23 - Question ouverte

Voorzetsels landen en plaatsen

Slide 24 - Diapositive

Résumé
À =  dorp en steden
En = continenten en vr. landen
Au = mannelijke landen
Aux = Landen meervoud

Slide 25 - Diapositive

Ma soeur et moi, nous sommes __________ Madrid
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 26 - Quiz

Pierre habite __________ Italie
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 27 - Quiz

Marie et Sophie sont allées __________ Seychelles
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 28 - Quiz

Nous sommes __________ Rome
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 29 - Quiz

Pierre et Marie habitent __________ Portugal
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 30 - Quiz

Noa habite.........Espagne
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 31 - Quiz

Je suis ........Danemark
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 32 - Quiz

Je vais demain.......Pays-Bas
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 33 - Quiz

Tu habites......Lille
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 34 - Quiz

à
en
au
aux
Italie
Bruxelles
Pays-Bas
Luxembourg
Paris
États-Unis
Brésil
Asie

Slide 35 - Question de remorquage

Au Revoir

Slide 36 - Diapositive