passé composé D ch5 hv1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

PASSÉ COMPOSÉ

Voltooid tegenwoordige tijd

In deze les ...

• Wat is de passé composé?
• Hoe maak ik een passé composé?
• Oefenen

Tegenwoordige tijd:

Ik eet een croissant.

Voltooid tegenwoordige tijd:

Ik heb een croissant gegeten.

Zet deze zin in de voltooid tegenwoordige tijd ...

Ik wacht op de bus.

[avoir] + voltooid deelwoord

avoir: ai, as, a, avons, avez, ont

voltooid deelwoord

1. hele ww: parler
2. [er] weg: parl
3. [é] achter de stam: parlé

j'ai parlé

on a parlé

vous avez parlé

Let op!

FR: J'ai mangé un croissant

NL: Ik heb een croissant gegeten.

In het Frans staan de twee werkwoorden 

naast elkaar!

C'est l'heure du Quizzzz!

Uit hoeveel onderdelen bestaat de Passé Composé?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Hoe maak je een voltooid deelwoord?

1. stam van het werkwoord + é
2. hele werkwoord + é

présent

passé composé

Je regarde Netflix

Luc et Sophie parlent français

On a fêté l'anniversaire

Vous avez invité Luc?

avoir (hebben)

Avoir: il,elle,on

Avoir: nous

Avoir: vous

Avoir: ils,elles

Avoir: tu

Avoir: j'

avons

ont

ai

avez

as

a

Zet de stappen in de correcte volgorde om de passé composé te maken van de regelmatige werkwoorden -ER

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Een vervoeging van avoir maken

Maak de stam van het werkwoord op -er

Plak 'é' achter de stam

Zoek het onderwerp

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.

Je/j'

Tu

Il/elle/on

Nous

Vous

Ils/elles

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

aimé

avons

avez

ont

as

a

ai

Welk werkwoord is een vast onderdeel van de passé composé?

1. aller
2. avoir
3. aimer
4. manger

Hoe maak je een passé composé?

1. avoir + ww - er + é
2. ww - er + é
3. avoir

Wat is de Passé Composé?

1. J'ai parlé
2. Je parlais
3. Je parlerai
4. Je parlerais

vous - manger

passé composé

1. vous mangez
2. vous avez mangé
3. vous êtes mangé
4. vous mangons

ils (regarder) in de passé composé:

1. a regardé
2. ont regardé
3. ent regardé
4. regardent

tu - parler

passé composé

1. tu as parlé
2. tu est parlé
3. tu parles
4. tu as parle

Wat geef ik aan met de passé composé?

1. iets dat vandaag gebeurt
2. iets dat in de toekomst gaat gebeuren
3. iets dat is al is gebeurd, de verleden tijd
4. geen idee.

Ils (envoyer, passé composé)

1. ont envoyé
2. sont envoyé
3. envoyais
4. envoyait

jouer, ils (passé composé),
(Schrijf ils over en denk aan hoofdletter en punt.

Zet in de passé composé:
Je + chanter

Zet in de passé composé:
Tu + commencer

danser, je (passé composé)

Au travail! 

Fais les exercices 16a, 16b, 17d, 17e, 17f et 17g (page 22)

Klaar? Leer voca a (page 40)