vervolg verwijswoorden en signaalwoorden 2R8C

Nederlands P3 verwijswoorden signaalwoorden 2R8C
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands P3 verwijswoorden signaalwoorden 2R8C

Slide 1 - Diapositive

lesdoelen
  • Je hebt gekeken of je de opdracht verwijswoorden goed hebt gemaakt
  • Je weet wat signaalwoorden zijn en kunt het goede signaalwoord in een zin gebruiken
  • Je weet wat de schrijfopdracht inhoudt die je voor volgende week moet maken

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk was: 
Maak oefening 1, 2 en 3  (blz 197 of online)
Snel klaar? Maak ook opdracht 4 t/m 7

Huiswerk voor de volgende les: afmaken  oefening 1 t/m 7 verwijswoorden!

Slide 3 - Diapositive

Niet digitaal gemaakt? Dan hier de antwoorden
Opdracht 4  blz 198
1 In deze / dit boek vind je informatie over verschillende lastechnieken.
2 Helaas is mevrouw Van der Meer op deze / dit moment niet aanwezig.
3 We hebben deze / dit bankstellen niet meer op voorraad.
4 Je hebt geen garantie op je computer, omdat je deze / dit op Marktplaats gekocht hebt.
5 Wanneer wordt deze / dit probleem opgelost door de technische dienst?

Slide 4 - Diapositive

6 Die planken zijn geschaafd, maar deze / dit nog niet.
7 Deze / Dit opleiding wordt goed beoordeeld door de Keuzegids Mbo.
8 De meeste telefoons hebben al een nieuwe accu, behalve deze / dit toestel.

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 5
1 Heb je die / dat bestand inmiddels naar mij gemaild?
2 De meeste klachten die / dat we krijgen, gaan over de slechte netwerkverbinding.
3 Vanochtend was er een technische storing die / dat het treinverkeer ophield.
4 Vorig jaar is dit gebouw gerenoveerd, maar die / dat wordt binnenkort toch gesloopt.
5 De voorzitter bedankte het personeel die / dat aanwezig was bij de vergadering.
6 De voetballer liet zijn tactieken zien aan de trainer, maar die / dat was niet onder
 de indruk.
7 De kozijnen zijn geleverd. Zet jij die / dat na de lunch op de aanhanger?
8 Laura heeft een broodje gekocht en ze eet die / dat nu in de trein.

Slide 6 - Diapositive

6 De voetballer liet zijn tactieken zien aan de trainer, maar die / dat was niet onder
 de indruk.
7 De kozijnen zijn geleverd. Zet jij die / dat na de lunch op de aanhanger?
8 Laura heeft een broodje gekocht en ze eet die / dat nu in de trein.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Nieuw huiswerk
in boek blz. 200, 201 en 202 - MAAR:
 lezen theorie en maken opdracht 6 t/m 12  online!

Slide 10 - Diapositive

signaalwoorden 
Welk verband in de tekst?

Slide 11 - Diapositive

voorbeelden signaalwoorden

Slide 12 - Carte mentale

signaalwoorden oefenen

Slide 13 - Diapositive

Zinnen en alinea's:
Zinnen in een tekst hebben verband met elkaar. Signaalwoorden geven  aan welk verband er tussen woorden, zinnen of alinea's is
Tekstverbanden zijn bijvoorbeeld:
  • opsomming
  • tegenstelling
  • conclusie
  • reden
Een tekst die goed is opgebouwd heeft altijd logische verbanden tussen de verschillende zinnen en alinea’s.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Opsomming: achter elkaar opnoemen
allereerst, vervolgens, daarna, ten eerste/tweede/derde.
Allereerst hebben jullie  vandaag Nederlands les, vervolgens hebben jullie loopbaanbegeleiding en  tenslotte hebben jullie praktijkles zorg.

Na schooltijd ga ik eerst boodschappen doen, daarna mijn tas thuis afzetten en dan naar mijn werk



Slide 16 - Diapositive

Tegenstelling

maar, echter, hoewel, toch

Ik houd wel van winterweer maar ik zit toch liever bij de kachel.
Dit in tegenstelling tot Noah die het heerlijk vindt om in de kou te zijn

Slide 17 - Diapositive

Opsomming

Tegenstelling

Toelichting/voorbeeld

Doel-middel

Oorzaak-gevolg



Ten eerste, vervolgens, en, ook

Maar, echter, toch

Bijvoorbeeld, zoals

Daarvoor, zodat, om....te

Doordat, waardoor

Slide 18 - Diapositive

Ik ben vandaag iets later thuis, WANT ik ga eerst nog even boodschappen doen.
A
Samenvatting
B
oorzaak
C
Doel-middel
D
Reden/argument

Slide 19 - Quiz

Hij ging op tijd van huis vanmorgen. TOCH miste hij de trein.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 20 - Quiz

Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, .....
dit kan helaas nog niet want ik heb geen geld.
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
want

Slide 21 - Quiz

Welke signaalwoord hoort in welke zin? 
Sleep de signaalwoorden naar de goede plaats.
 ________  zij op tijd vertrokken, kwamen zij toch te laat.

 ________ hun oom lukte het niet om op tijd te komen.

 ________ zij eerder waren geweest, was er nog taart.    

Hoewel
Ook
Doordat
Bovendien
Indien

Slide 22 - Question de remorquage