2HV Blok 3 Over taal Tweelingfouten kennen/kunnen, liggen/leggen en als/dan

2HV - Blok 3  Over taal
Over taal
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

2HV - Blok 3  Over taal
Over taal

Slide 1 - Diapositive

Doelen van de les
Jullie weten straks het verschil tussen 
  • kennen en kunnen; 
  • liggen en leggen; 
  • als en dan; 
en jullie kennen de juiste vorm toepassen.

Slide 2 - Diapositive

Doelen van de les
Jullie weten straks het verschil tussen
  • kennen en kunnen;
  • liggen en leggen;
  • als en dan;
en jullie kunnen de juiste vorm toepassen.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Kennen
Kunnen
mogelijk zijn
bekend zijn met iets/iemand.
lijdend voorwerp
hulpwerkwoord

Slide 5 - Question de remorquage

Vul het juiste werkwoord in.
Ken / kun jij de voetballer Reginald Faria?
A
ken
B
kun

Slide 6 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in.
Henk kan / ken heel goed telefoonnummers onthouden.
A
kan
B
ken

Slide 7 - Quiz

LIGGEN 


LEGGEN


Slide 8 - Diapositive

LIGGEN 

Zich in liggende toestand bevinden.

Ik lig heerlijk in 
deze strandstoel.
LEGGEN

Je geeft iets 
ergens een plaats.

Ik leg het boek 
neer.

Slide 9 - Diapositive

Vul het juiste werkwoord in.
De dvd's liggen/leggen op de kast.
A
liggen
B
leggen

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in.
Ik leg/lig de dvd's op de kast.
A
lig
B
leg

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Vidéo

Hoe is de regel?
Bij ongelijkheid of verschil gebruik je dan
Hij houdt meer van rockmuziek dan zijn broer.

Bij gelijkheid gebruik je als.
Maar hij heeft zijn muziek net zo hard staan als hij.
Bij ongelijkheid in combinatie met het woord zo gebruik je als
Hij heeft de muziek vijf keer zo hard staan als hij.

Slide 13 - Diapositive

als
dan
gelijkheid
ongelijkheid
twee keer zo zwaar ...
groter ...

Slide 14 - Question de remorquage

Is deze zin correct?

Hij is groter als mij.
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Hij is groter als mij.
Het gaat om een ongelijkheid en dus gebruik je dan
'Mij' is ook fout. Als je de zin langer maakt, hoor je het: 
Hij is groter dan ik ben. 

De goede zin is daarom: 
Hij is groter dan ik.

Slide 16 - Diapositive

Vandaag ben ik even slim als / dan hem / hij.
A
als en hem
B
als en hij
C
dan en hem
D
dan en hij

Slide 17 - Quiz

Mevrouw Mouthaan is jonger dan / als ik / mij.
A
als en ik
B
als en mij
C
dan en ik
D
dan en mij

Slide 18 - Quiz

Stel één vraag over iets wat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 19 - Question ouverte

Huiswerk
Blok 3 - Over taal

Lezen theorie over tweelingfouten

Maken opdracht 3 in je schrift.

Slide 20 - Diapositive