1.8 en 2.8 spelling leestekens

1.8 en 2.8 spelling leestekens
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

1.8 en 2.8 spelling leestekens

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Eerst... 
lekker 10 minuten lezen! 
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

timer
10:00
Lezen.....
SSSTT!

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is verkeerd gespeld?

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is verkeerd gespeld?

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is verkeerd gespeld?

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is verkeerd gespeld?

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Fijn als je in deze straat woont!

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions




Leestekens hoofstuk 1.8

Een zin heeft een begin en een eind.
Dat maakt het lezen van een tekst makkelijker.
Een zin begint altijd met een hoofdletter.
Een zin heeft ook altijd een leesteken aan het eind: 
een punt, een vraagteken of een uitroepteken.

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Grenzen aan zinnen
Aan het begin van de zin zet je dus een hoofdletter.
Aan het eind van een zin zet je een punt, vraagteken of uitroepteken.
Voorbeeld:
Mark eet zijn broodje lekker op. (gewone zin)
Slaapt Bonnie vannacht bij Miranda? (vraagzin)
Blijf van die spullen af! (uitroep)

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie kan onderstaande tekst voorlezen?
leestekens zijn tekens zoals het uitroepteken vraagteken de punt en de komma wil je een vraag stellen zet dan een vraagteken aan het eind van je zin ook de punt is belangrijk anders weet je niet waar de zin eindigt

Slide 11 - Diapositive

Laten voorlezen.
En als je dezelfde tekst zo moet voorlezen?
Leestekens zijn tekens zoals het uitroepteken, het vraagteken, de punt en de komma.


Wil je een vraag stellen? Zet dan een vraagteken aan het eind van je zin. Ook de punt is belangrijk. Anders weet je niet waar de zin eindigt.

Slide 12 - Diapositive

Opnieuw laten voorlezen. Wat is het verschil?
Foutje? Let op hoofdletters en leestekens ;) 


Slide 13 - Diapositive

In de klas bespreken.
Opdracht 8b
Foutje? Let op hoofdletters en leestekens ;) 


Slide 14 - Diapositive

Op het bord laten schrijven.
Opdracht: Typ zelf twee zinnen over jouw favoriete film.
Formuleer de zinnen goed: met een duidelijk begin en eind.

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions



Leestekens hoofdstuk 2.8

Leestekens en hoofdletters helpen je bij het lezen van een tekst.
Behalve de punt, vraagteken en het uitroepteken aan het eind van een zin, heb je ook nog een komma.
De komma is een leesteken dat in een zin staat. De komma is een korte pauze in een zin.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Je gebruikt een komma:
1. tussen de delen van een opsomming
              ->Op tafel liggen mijn boeken, mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

2. vóór woorden zoals want, maar en omdat.
              -> Ik vind wiskunde leuk, want we hebben een grappige leraar.

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Opdracht 9 

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In elke tekst staan leestekens. Deze helpen je om een tekst goed te kunnen lezen.

Wat doet je stem bij het leesteken uitroepteken?

A
Je stem gaat omlaag
B
Je stem gaat omhoog
C
Je blijft op een rustig tempo praten
D
Je gaat harder praten

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik krijg geen wijn want ik ben nog te jong.
A
Ik krijg geen wijn want, ik ben nog te jong.
B
Ik krijg geen wijn, want ik ben nog te jong.
C
Ik krijg geen wijn want ik ben nog te jong.
D
Ik krijg geen wijn want ik, ben nog te jong.

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Leestekens en hoofdletters zijn goed geschreven.
B
Leestekens en hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

"Ik ga nooit meer naar school!, riep het boze meisje.
A
De leestekens zijn goed gebruikt.
B
De leestekens zijn fout gebruikt.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn leestekens?
A
Punt, vraagteken, uitroepteken
B
Hoofdletter, alinea, en namen
C
Afspraken
D
Onnodig

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

“Heeft u een klantenkaart?” Vroeg de cassière.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is er fout aan deze zin?
Het noodweer was in de buurt van rome.
A
Hoofdletter
B
punt
C
Zin is niet af
D
Leestekens

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

    Aan de slag! 

Maken: 
Opdracht 7 tot en met 13 van 
hoofdstuk 1.8 en 2.8.
of
Maak hoofdstuk 2.8!
(hangt af van wat je vorige week gedaan hebt).
Klaar?
Maak de Test Jezelf!







timer
15:00

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat vind je nog moeilijk bij dit onderdeel?

Slide 27 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions